zondag 30 augustus 2009

De aardworm

Na de vos voelt de aardworm heel licht en fijntjes aan. Meteen word ik zijn lange lijf gewaar en ik voel hoe hij glijdt. Het is een heel andere bewegingsvorm dan de vos en dat vertel ik de worm.
‘Ik moet er niet aan denken poten te hebben en zo snel te gaan!’ reageert hij spontaan.
‘Nee?’ vraag ik verbaasd, niet goed wetend wat ik zonder ‘poten’ zou moeten.
‘Nee, ik trek me in één vloeiende beweging voort.’
Zoals hij het me laat voelen, is het helemaal goed en ik heb de omslag van vos naar worm kunnen maken.
Ik vertel de worm dat wij op de middelbare school wormen moesten ontleden en dat ik dat geweigerd heb en daardoor de les uit moest. Ik zeg hem dat ik het een zinloze dood vond.
De worm is verbaasd dat ik daar na al die jaren nog mee rondloop.
‘Als ze er wat van opsteken is het niet erg. Zo niet, dan is het zonde. Heb jij goed gezien hoe we eruit zien?’
Ik zie een opengesneden velletje voor me dat met spelden was vastgeprikt en het ronde geraamte dat open en bloot lag. Ik heb niet naar details gekeken.
‘Dan was het dus zinloos,’ is zijn conclusie. ‘Loop er niet zo lang mee. Vergeet het.’
Hij vertelt dat wormen onzichtbaar werken. Ze maken de grond luchtiger.
‘Wij werken in het donker. Wij verdienen waardering maar hoeven het niet te krijgen. Wij gaan altijd rustig door. Wij zijn niet van de moeilijke.’
Hij vertelt dat ze zich ook laten opeten door de vogels. Dat is goed voor ze en hij heeft er geen moeite mee.
Ik vraag hem hoe hij tegen de dood aankijkt.
‘Dood?’ Hij is verbaasd. ‘Het voelt niet als dood. Het is een eeuwig doorgaand proces.’

De vos

Deze vos is in de Ardennen gefotografeerd.
Hij laat zich aan me zien als een sluw dier dat steeds rondloopt. Hij kijkt aandachtig mijn richting uit.
Ik zie dat ie nogal laag loopt, een beetje door zijn poten heen, lijkt wel en ik vraag waarom dat is.
‘Wij moeten altijd op onze qui-vive zijn,’ zegt hij. ‘Overal kan gevaar zijn én eten.’
Ik vertel dat vossen wel geschoten worden.
Dat is een rotstreek, vindt hij. Geen eerlijke strijd.
‘Van zo’n afstand kunnen wij ons niet verdedigen. Zo is de natuur niet. Daar is het sterk tegen sterk.' Hij bedoelt dat het een eerlijke strijd is waarbij elk dier de kracht gebruikt die hij heeft meegekregen.
‘Een geweer is zo laag …,’ vervolgt hij.
Ik vertel hem dat er in de Ardennen gezegd wordt dat een vos niet lekker is omdat hij zo’n alleseter is.
‘Dat interesseert me niet. Onze vacht is mooi.’
Ik vraag hem wat hij zelf eet en krijg fazanten door en andere van dat soort vogels.
Op mijn vraag of hij ook bij mensen wat komt halen, antwoordt hij: ‘Als het moet komen we bij mensen maar liever niet. De energie rond mensen en hun bouwsels is niet fijn. Liever lekker eten zoeken in het vrije veld en het bos.’
Hij laat me zien dat hij altijd heel alert is: laag, hoog en in de verte houdt hij in de gaten.
Degene die de foto had gemaakt vroeg zich af of hij bij familie rondliep.
‘Nee, ik loop alleen. Ik leg grote afstanden af. Ik houd van actie en beweging.’

vrijdag 28 augustus 2009

De vlo

Het zat al lang in de planning om contact te zoeken met een vlo. Maar omdat het contact met de teek zo’n bizar verloop had, zag ik wat tegen een vlo op.
Vandaag liep er een zo makkelijk grijpbaar over een van de katten dat ik er niet meer omheen kon. Het diertje moest eerst nog ruim een uur in een glas staan voor ik tijd voor hem had.
Meteen wordt me al duidelijk dat vlooien niet te vergelijken zijn met teken!
Het is een en al beweeglijkheid op het moment dat we contact krijgen.
Ik vertel hem dat ik hem van de kat heb gehaald en hoor meteen: ‘Hier vind ik het dus niet leuk, hè?!’ Hij doelt op het glas, met hem erin, dat ik in mijn hand heb.
Ik vraag hem hoe het komt dat ik denk dat hij intelligentie bezit. Dit in tegenstelling tot de teek die een heel laag bewustzijn had.
‘Wij zijn altijd op zoek naar het beste. Wij hebben veel vijanden: krabbende poten, water, graaiende vingers. Wij moeten wel snel zijn. Willen wij onszelf redden dan moeten we snel zijn.’
Hij vertelt dat ze een soort nomaden zijn en ik kan meteen begrijpen dat daar enige intelligentie voor vereist is.
Ik vertel hem dat het vervelende is dat ze zich zo snel vermenigvuldigen.
‘Ja, dat is ook een kracht van ons,’ antwoordt hij zelfbewust en zelfverzekerd.
‘Ik kan me niet voorstellen dat er iemand blij is met jullie,’ zeg ik.
Er valt een stilte.
‘Zo ver kijken we niet. We houden ons niet bezig met wie onze omgeving is.’
Ik vraag hem hoe ze reageren op gif, met in mijn achterhoofd onze zinloze strijd tegen de vlooien.
‘Dat houdt ons een tijdje bezig. Dan herstellen we ons,’ antwoordt hij.
Wij halen veel vlooien weg met onze vingers en dat beeld geef ik hem.
‘Daar heb ik dus een hekel aan! Dat geeft een hoop onrust.’
‘Maar wat móeten wij met jullie?’ vraag ik, een beetje wanhopig.
‘Niks.’
Het lijkt me dat we niet tot een compromis kunnen komen en deze vlo spaar ik: ik breng hem naar buiten. Maar om eerlijk te zijn had ik erg de neiging om hem fijn te knijpen en het zacht knakkende geluid te horen van wat wij als overwinning zien.

donderdag 27 augustus 2009

De egel

Toen ik gisteravond bij mijn moeder in de tuin zat, kwam er wat donkers aan schuifelen. Een egel! Die had ik nog nooit gesproken.
Terwijl mijn moeder tevergeefs een fototoestel zocht, had ik het idee contact te hebben met het diertje.
Maar toch koos ik ervoor om voor verder contact te wachten tot de volgende dag.
Met zijn beeld voor ogen zoek ik hem op. Meteen hoor ik: ‘Ik vond het leuk dat je begon te praten. Waarom ging je weg?’
Ik leg hem stuntelig uit dat ik mezelf niet vertrouwde in mijn enthousiasme hem te treffen en dat ik bang was dat ik zelf dialogen zat te bedenken.
‘Het is hetzelfde als nu,’ legt de egel me uit. ‘Zag je me niet stil zitten?’
‘Ik zag je eigenlijk niet goed. Alleen de omtrek van je lijf. Het was zo donker.’
‘Er was ander contact. Dan hoef je elkaar niet helemaal te zien.’
Hij vertelt dat hij ontspannen was en dat hij verbaasd was dat ik begon te communiceren. Dat vond hij leuk.
Hij laat zien dat hij altijd tevreden rondscharrelt in de tuinen.
Ik vraag hem of er gevaren zijn.
‘Je moet even uitkijken met mensen. Die kunnen onbehouwen zijn.’
Ik geef hem het beeld van egels die overreden worden op straat. Deze egel legt uit dat hij daarvan op de hoogte is maar dat hij liever niet op straat loopt.
Hij vertelt dat hij, als het kouder wordt, een stille plek zoekt om lang te slapen. Die kiest hij zorgvuldig uit.
De slaapplek overdag kiest hij ook zorgvuldig uit. Als de zon opkomt, gaat hij weer slapen.
‘In het donker is het mijn beurt,’ vertelt hij. ‘Ik hou van de stilte.’
Ik vraag hem hoe het met katten zit. Ze kijken wel naar hem maar zijn geen bedreiging, zegt hij.
‘Rond katten zit veel meer bombarie. Ik ga vrolijk en stil mijn eigen weg.’
‘Ben je wel eens bang?’ vraag ik hem.
‘Ik? Bang? Nee.’
We nemen afscheid en hij vertelt dat hij de andere dieren van dit contact gaat vertellen. Hij blijft het grappig vinden.
Ik haak er meteen op in door te zeggen dat ik volgende week weer contact zal opnemen. ‘Als er dan een ander dier is dat wat te vertellen heeft dan hoor ik dat graag!’
Ik ga gewoon door met experimenteren binnen dit enorm uitgestrekte gebied van communicatiemogelijkheden.

De kreupele bizon

Iemand stuurde deze foto met de volgende tekst: Dit is een nog vrij jonge bizon. We vonden het heel zielig. Hij stond in zijn eentje langs de weg te grazen. Maar toen hij een paar stapjes zette zagen we dat in ieder geval zijn beide achterpoten en misschien ook een voorpoot niet goed functioneerden. Hij liep zeer moeizaam, kreupel. Misschien is hij aangereden ofzo. Een kudde in de buurt zagen we niet. We vreesden dat hij of zij het niet zo lang zou redden zo.
De jonge, kreupele bizon vertelt me meteen dat hij niet meer hier is.
Het ging allemaal erg moeizaam met hem.
‘Als zo’n lijf niet wil, dan wil je zelf niet meer,’ zegt hij.
Hij laat me zijn irritatie van toen voelen over de poten die niet deden wat hij wilde.
Hij vertelt dat hij de kudde niet kon bijhouden en dat ze niet wachtten.
‘Ze verzorgen een tijdje maar dan moet er verbetering zijn. Zo niet, dan gaan ze verder.’
Hij is er neutraal onder en zegt dat hij zelf ook zo gereageerd zou hebben.
Ik krijg het idee dat hij is doodgeschoten en dat beaamt deze bizon.
‘Als je vervoermiddel het niet meer doet, heeft het geen zin meer.’
Hij vervolgt: ‘Als het lichaam dood is, kan ik eruit. Ben ik bevrijd.’
Hij heeft het als een grote opluchting ervaren.
‘Zo’n lichaam is een marteling.’
Hij vertelt dat niet de pijn erg is maar het niet kunnen.
‘Bij pijn kun je je bewustzijn aanpassen. Dat wordt lager. Maar als je je bewustzijn nog hebt, ben je steeds bewust van de onmogelijkheden.’

De Canadese grondeekhoorn

Dit is de tweede keer dat ik deze grondeekhoorn benader.
De eerste keer was hij erg duidelijk: ‘Wat klets je toch? Wat wil je?’
Toen ik vertelde dat ik graag wat wilde babbelen vroeg hij of het over eten ging.
Als hij dat wilde, vond ik dat best.
Maar hij bleek helemaal niet te willen praten. Hij zag niet in waarom en hij wilde niks vertellen.
Ik zei dat hij de eerste was die niet wilde.
‘Dan heb je dat ook meegemaakt!’ reageerde hij bijdehand.
Vandaag probeer ik het nog es. Het kan zijn dat een van beiden een slechte dag had, niet?
Zijn eerste reactie is dat hij toch al gezegd had dat hij niet wilde praten?!
Hij wil spelen, plezier maken en wil geen tijd kwijt zijn aan geklets.
Ik vraag hem of hij zich dus wel vermaakt.
‘Ik heb je wel door! Je wilt me aan de praat krijgen!’
Daarop zie ik hem zo uit mijn beeld weghuppen!
Een vrolijk, uitdagend en triomfantelijk ‘dag’ kan er nog wel af.

maandag 24 augustus 2009

De bizon (2)

De bizon heeft mij ondervraagd, nu vraag ik hem of ik ook nog wat van hem mag weten.
Hij laat zich goedgehumeurd zien maar geeft ook het beeld door dat hij briesend kan rennen.
‘Je moet soms wat ruimte voor jezelf scheppen,’ zegt hij. ‘In de kudde is het goed maar soms moet je even om je heen ‘meppen’ om ruimte te krijgen.’
Hij geeft een goed gehoor door en naar mijn idee een normaal reukvermogen.
Zijn telepathisch vermogen is erg groot. Hij zegt dat ze daardoor een groot gebied in de gaten kunnen houden.
‘Wij lijken logge landdieren maar zijn spiritueel groot,’ legt hij uit.
Hij laat zien dat dit een kudde indrukwekkend maakt. Het zijn niet alleen de lichamen, volgens hem, maar vooral het energieveld.
‘Daar zit een enorme kracht. Er zit een enorme potentie in ons.’
Ik vertel hem dat ik een gecombineerd krachtdier heb en dat een van twee een bizon is.
‘Gebruik het. Het is er voor je,’ antwoordt hij eenvoudig.
De bizon komt me de hele tijd bijzonder vriendelijk over en dat zeg ik hem ook.
Ik vraag hem ook of hij namens zichzelf spreekt of namens de soort in het algemeen.
‘Ik praat zowel als soort als individu.’
Daarmee sluiten we af. Hij laat mij achter met het gevoel een zeer waardevol gesprek gehad te hebben.

De bizon (1)

Wanneer ik contact maak met de bizon hoor ik niks terug. Ik wacht rustig en heb ineens door dat de bizon mij aan het opnemen is. Hij kijkt me belangstellend aan.
‘Waarom wil je dingen van me weten?’ vraagt hij.
Ik leg uit dat ik het zelf heel interessant vind om op deze manier dingen van dieren te weten te komen en zeg dat ik het op deze blog schrijf voor andere mensen.
‘Wat doen mensen ermee? En wat doe jij ermee?’ vraagt hij.
‘Wat anderen ermee doen weet ik niet. De een zal het leuke verhalen vinden, de ander zal het niet geloven,’ antwoord ik.
Dat laatste is dom, vindt de bizon. Hij vraagt wat ik met de informatie doe.
Ik vertel hem dat ik luchtiger leef nu ik weet hoe vrije dieren met hun leven omgaan, dat ik meer lach en meer de humor van dingen inzie. Dat ik zie hoe wij mensen vaak vast zitten en dingen belangrijk maken die misschien niet belangrijk zijn.
‘Wat vind je belangrijk?’ vraagt hij.
‘Nou, in het hier en nu leven, zoals vrije dieren doen,’ antwoord ik. Ik ben me terdege bewust van zijn ondervraging maar vind dat hij recht op antwoorden heeft. Normaal gesproken ben ik degene die vragen stel, nu zijn de rollen omgekeerd.
‘En geen zorgen maken. Genieten,’ vervolg ik.
Hij kijkt me lange tijd aan en zegt dan: ‘Jij kunt ineens heel hard en ontwapenend lachen. Alsof dingen van je afvallen. Ga maar door met mensen over ons vertellen. Ze kunnen ervan leren.’
Het is even stil en dan hoor ik: ‘Ik vind het zelf ook wel komisch dat je dit doet. Mensen houden vaak dingen voor zichzelf. Het is goed om ermee naar buiten te komen. Horizonverbredend.’

zondag 16 augustus 2009

De reizende hommel

In de trein treffen we een hommel. Hij vliegt op de rand van het raam heen en weer maar zodra de trein begint te rijden, zit hij doodstil en lijkt hij een stuk kleiner.
We maken een foto en twee dagen later maak ik contact met de hommel.
Hij vertelt dat het afschuwelijk was.
‘Normaal ben ik degene die beweeg. Nu werd ik bewogen.’
Ik laat hem het beeld zien van een wiegende bloem waar hommels op zitten.
‘Op een bloem zijn de bewegingen zacht en kort. Dit was met grote snelheid. Ik wist niet wat me overkwam.’
Ik vertel hem dat ik me zorgen maakte dat hij van het nest af reisde en vraag hem hoe het nu met hem is.
‘Ik ben nu alleen. Ben van slag, heb geen doel. Ik eet maar waar moet ik er mee heen?’
Hij laat zien in het grote geheel een los stipje te zijn. Er zijn geen verbindingslijnen meer.
‘Het is niet fijn om zo los te staan. Misschien vindt een ander dier het geen probleem maar voor mij is het onprettig.’
Hij vertelt verder: ‘Ik vlieg en eet en wacht verder af tot mijn tijd gekomen is. Zo vervoerd worden is niks voor ons.’
Ik vertel hem dat ik hem heel mooi vind.
‘Ja, maar ik heb nu niks aan die mooiigheid. Laat mensen ons maar naar buiten doen als ze ons zo zien zitten. Dit is niks voor ons.’
Ik voel zijn droefheid en pak het van hem over. Meteen word ik gecorrigeerd: ‘Maak mijn zorg niet jouw zorg! Je kunt elkaar niet beladen met andermans zorg. Ik zou niet eens meer kunnen vliegen als ik dat zou doen!’
Ik weet niet hoe het verder met de hommel is maar zijn laatste opmerkingen hebben mij wel opgemonterd. Wat een wijsheid weer!

dinsdag 11 augustus 2009

De wilgenhoutrups

Gisteren ben ik me rot geschrokken van een in mijn ogen enorm grote rups.
Op internet zie ik dat het gaat om een wilgenhoutrups. Op zich een gewone rups, staat er, maar de laatste jaren wordt het aantal minder en in het oosten (waar ik woon) komt hij niet zo vaak voor. Geen wonder dat ik hem dus niet herkende en schrok.
Mijn geschrokkenheid en aversie tegen zijn uiterlijk lijken het contact in de weg te staan. Ik spreek dan dus ook maar uit dat ik hem eng en groot vond.
Daar reageert hij op. ‘Waarom? Ik ben juist trots op hoe groot ik ben.’
Dat kan ik ook weer begrijpen. Ik zeg hem dat ik gelezen heb dat hij er wel 3 of 4 jaar over kan doen om cocon te worden en dat het mogelijk is dat hij als cocon de winter overleefd.
‘Tijd zegt me niet zoveel. Bij ons gaat alles zorgvuldig. De groei. De plekken waar we zijn.’
Normaal gesproken lees ik van te voren niks over een dier waar ik contact mee zoek. Maar nu moest ik weten met welke rups ik van doen had en zodoende weet ik dat hij waarschijnlijk op zoek is gegaan naar een goede plek om cocon te kunnen worden.
De rups beaamt dat het voor hem nu inderdaad tijd wordt (grappig als iemand eerst zegt dat tijd hem niet veel zegt).
‘Ik hoop dat ik een goede plek vind. Het is een hele zoektocht.’
Ik vermoed dat hij zijn reuk veel gebruikt.
Dan probeer ik met hem naar het moment van vlinder-zijn te gaan maar hij geeft aan dat hij niet zover vooruit denkt.
Ik vraag hem of er nog wat te zeggen valt maar hij antwoordt: ‘Nee, ik zwoeg nog door op zoek naar een goede plek.’
Ik heb het vermoeden dat ik deze serieuze rups gestoord heb in zijn zoektocht. En passant wilde hij wel wat zeggen maar hij heeft zich door mij niet laten afleiden van zijn bezigheden.

De andere zwarte beer

De tweede zwarte beer die de mensen in Canada gefotografeerd hebben, is in eerste instantie meer teruggetrokken.
Ik vertel hem (alhoewel ik het gevoel heb dat het een zij is maar daar heb ik niet naar geïnformeerd) dat de mensen hem vanuit de auto hebben gefotografeerd.
‘Ik denk dat mensen het leuk vinden om ons te zien. Ik vind het niet erg maar weet niet wat ze willen. Daarom ben ik voorzichtig.’
Deze beer laat een opgeruimd karakter zien en ik krijg de hele tijd iets swingends door. En ik hoor melodietjes in m’n hoofd.
Ik vraag me af of het van mezelf is of van de beer en vraag naar de bewegingen, het ritme en de soort beat die ik doorkrijg.
‘Waarom zou muziek alleen voorbehouden zijn aan mensen?’ is zijn reactie.
Sinds ik met dieren communiceer verbaas ik me nergens meer over dus waarom zou het inderdaad niet kunnen dat dit dier gevoelig is voor ritme en zijn eigen geluiden creëert of van geluiden geniet?
Het komt allemaal uitermate relaxed bij me over.
‘Ik leef op het moment,’ vertelt de beer. ‘Als ik zin heb in liggen, lig ik. Als ik zin heb om mijn poten te strekken, dan doe ik dat. Natuurlijk loop ik veel om voedsel te zoeken maar het liefst lig ik en kijk ik om me heen.’
Er is verder niet veel meer te vertellen en het dier verdwijnt swingend uit mijn beeld.

De ene zwarte beer

Deze zwarte beer is gefotografeerd door Nederlanders in Canada.
Ik vind het erg leuk om contact met hem te zoeken nadat ik contact heb gehad met de bruine beer. Ik ben erg nieuwsgierig wat overeenkomsten en verschillen zijn.
Deze beer laat weten zwaar maar lenig te zijn. Hij laat zien dat hij goed alle kanten op kan bewegen.
Hij is vrolijk en geniet van zijn lichaam.
Ik vertel hem dat de bruine beer nogal een zwaarmoedige knorrepot was en vraag deze beer hoe dat kan.
‘Kwestie van karakter,’ hoor ik. ‘Iedere beer is verschillend. Je hebt er wel zware qua humeur tussen zitten maar ik ben dat niet.’
Hij laat jonge beren zien en in een oogopslag zie ik dat iedere beer inderdaad als jonkie al een eigen karakter heeft.
‘Ieder staat anders in het leven,’ legt de beer uit. ‘Sommige beren slepen zich door het leven, slapen het liefst. Ik ben nieuwsgierig, wil pret maken. Ik wil alles zien, wil alles weten.’
Ik vraag hem of hij met mensen zou kunnen leven.
‘Mensen stinken. Hebben andere interesses en kunnen niet stilzitten. Wij zijn te krachtig voor mensen.’
Ik vraag hem of hij nog iets van zichzelf kan laten zien en hij toont me een open mind en een open hart.
‘Ik geniet,’ zegt hij.
Het hele gesprek door heeft hij me een gelijkmatig en vrolijk humeur laten zien.

vrijdag 7 augustus 2009

De bruine beer

De beer reageert traag op mijn poging tot contact. Daarom babbel ik wat tegen hem en ik laat hem zien dat ik aan de waterkant zit.
Daar reageert hij op door me het beeld te geven van vissen vangen.
Ik laat hem zien dat onze hond naast me zit en hij laat weten dat hij die ook wel lust.
Dan kijkt hij me lang aan. Hij geeft een zwaarmoedigheid door en laat een continue, langzame tred zien waarbij hij steeds ruikt.
‘Altijd maar weer voedsel zoeken. Ik lig het liefst lekker in de zon, op mijn rug maar dan begint de honger weer.’
Ik vat het samen: ‘Dus eigenlijk moet je actiever zijn dan je wilt zijn?’
‘Ja. Ik had wel minder vaak honger willen hebben.’
Ik vertel dat hij labels in zijn oren heeft en vraag of hij weet hoe die daar in gekomen zijn.
‘Er lopen hier mannen rond met hoeden en geweren, ze rijden in auto’s. Ze houden ons in de gaten.’
Hij laat weten dat die mensen hem onverschillig laten. ‘Als ze te dichtbij komen, pak ik ze. Dan sla ik met mijn poten. Ik wil niemand in mijn buurt.’
Ik zeg dat ik de indruk heb dat hij een beetje een knorrepot is.
‘Ik moet meer doen dan ik wil doen. De winterslaap is een zegen. Rust.’
Als ik nog es vraag naar de labels, zegt hij dat hij denkt dat de mensen het gedaan hebben.
‘Ze denken dat ze de baas zijn. Ze rijden rond alsof dit gebied van hun is.’
Op mijn vraag van wie het gebied is, hoor ik: ‘De wouden behoren iedereen toe. Ieder zoekt zijn deel. De mensen hebben hier niet hun leefgebied. Dat zijn de huizen, zij slapen in de huizen.’
Hij laat zien dat ieder dier een harmonieuze cirkel om zich heen heeft en dat ieder daarin zijn eigen leven leeft.
Dan laat hij zijn beeld van mensen zien: hij stelt mensen voor als scherpe punten die in die harmonieuze cirkels van de dieren door priemen.
‘Mensen hebben een veel kleinere uitstraling. Ze zijn veel zenuwachtiger. Het zijn opgewonden standjes. Ze schieten graag omdat ze niets anders kunnen. Ze zijn weerloos tegenover ons. Dat weten ze. Vandaar het geweer.’
Hij heeft niet veel waardering voor mensen maar omdat hij zo sloom en zwaarmoedig is, windt hij zich er niet echt over op. Dat kost teveel energie, lijkt wel.
‘Mensen moeten uit m’n buurt blijven.’
Ik vraag hem of mensen en beren samen kunnen leven. Volgens hem doen kleine beren dat wel eens. ‘Stadsberen noem ik ze.’
Als ik nog even naar de oormerken vraag, zegt hij dat mensen nu vast denken dat hij van hun is.
Dan vraag ik hem met wie hij kan samenleven.
‘Met de uil. En de vogels.’
Hij laat zien dat de aarde zijn leefterrein is.
‘Als ik honger heb, eet ik op wat ik vind.’
‘Zou je mij ook kunnen eten?’ vraag ik.
‘Als ik honger heb wel. Geen probleem.’
Hij laat zien ook bessen te eten. ‘Maar dat is geen vlees. Die maag, hè?’

Op internet lees ik later dat beren veel lopen en dode dieren op wel 25 km afstand kunnen ruiken. Dat verklaart de enorme reikwijdte die ik rond hem voelde. De menselijke uitstraling is daarbij vergeleken ontzettend klein.

zondag 2 augustus 2009

De coyote (vrouw)

De tweede coyote van wie ik een foto kreeg opgestuurd, is een heel ander dier.
Ze laat meteen weten dat het niet de bedoeling is dat zij mensen zien.
Ik zeg dat mensen en dieren samen leven op aarde en dat ze elkaar wel vaker zien en tegenkomen.
‘Ja, maar liever geen confrontatie. Mensen zijn onbetrouwbaar.’
Ik vraag of ze bang is voor mensen maar dat ontkent ze. ‘We zoeken ze niet op.’
Ze vertelt erg gesteld te zijn op vrijheid en een eigen leven.
Ik vertel ook dit dier dat de coyote mijn krachtdier is en hoor dat dit haar niks interesseert.
Gniffelend merk ik op dat de andere coyote opener was, meer op mensen gericht.
‘Ik niet. Die ander is meer geïnteresseerd in de mensen. Ik ben erg op de groep gericht.’
Ik vraag haar of ze nog wel eens contact met me zou willen.
‘Nee, dat is niet nodig.’
‘Maar nu ga je wel op me in.’
‘Ja, voor één keer. Dus vraag wat je wilt want ik kom niet meer terug.’
Dus vraag ik wat voor dier ze is, wat ze leuk vindt om te doen.
‘Ik vind het heerlijk om te spelen. Ik kan heel hard lachen en veel plezier maken.’ Daarbij doelt ze op andere coyotes en plezier maken met zichzelf.
Ik vraag haar of ze een boodschap heeft.
‘Leef! Maak plezier! Het is heerlijk een lijf te hebben!’ Ze laat zich hard rennend zien, het uiterste van zichzelf vragend. Daarna zie ik haar over de grond rollen.
Ik vraag haar of ze altijd vrolijk zijn en geef haar het beeld van slecht weer, om te zien hoe ze daar mee omgaan.
‘Dan gaan we liggen en wachten. Het gaat altijd weer over.’
Omdat ik soms wat wegsuf (wat vaker gebeurt met een dier dat er niet helemaal bij is) hoor ik haar zeggen: ‘Je hebt een concentratieprobleem, joh!’
Ik antwoord haar dat dit volgens mij nog wel meevalt en dat het aan haar aandacht ligt.
Ze beaamt dit door te zeggen: ‘Neem die andere de volgende keer maar weer. Van mij was eenmalig.’

De coyote (man)

Van de coyote krijg ik meteen de bevestiging dat hij los is van de mensen.
Hij vertelt dat hij een mannetje is.
Ik zeg hem dat ik het leuk vind dat ik een foto van hem opgestuurd kreeg van iemand die in Canada op vakantie is geweest. Ik heb namelijk een gecombineerd krachtdier en een ervan is de coyote.
‘Dan hebben wij jou wat te brengen,’ reageert hij meteen.
Op mijn vraag wat dat dan is, hoor ik: ‘Het leven is rond, het is een oneindige cyclus, een cirkel. A never ending story. Als het nooit stopt, waarom dan geen plezier maken?’
Hij vertelt door: ‘Als je in een lichaam zit, haal er dan uit wat erin zit.’
Hij illustreert zijn opmerking door me de geuren van de aarde te laten ruiken, me te laten voelen hoe hij kan rennen, te laten zien hoe ze genieten van een warm gevangen dier en hoe de coyotes spelen met elkaar.
‘Voor ons geldt: uit de buurt van mensen blijven! Zij beroven je van vrijheid. Plaatsen hekken rondom dieren. Willen hun wil opleggen door ze tam te maken. Dieren moeten aan hun verwachtingen voldoen. Een vrije coyote doet wat ie zelf wil. Gaat waarheen hij wil. Mensen nemen beperkingen mee. Mensen zijn een gevaar. Je wilt het echt niet meemaken om achter hun hekken te komen!’
Ik vraag hem of hij zich kan voorstellen dat mensen gebiologeerd kunnen raken door het gedrag van coyotes.
‘Ja, maar laat ze kijken op afstand! Geen vermenging met elkaar.’
Aan deze kennelijk wijze coyote vraag ik wat ze mij nog meer te leren hebben en in gedachten toon ik mezelf aan hem.
Ik hoor: ‘Spring! Voel je vrij, gooi die kettingen weg. Jullie hebben allemaal onzinregels waarmee jullie je soort in stand denken te moeten houden. Jullie hebben je zo vastgewerkt als mensen.’
Ik vraag hem of ik nog eens terug mag komen bij hem en hij antwoordt: ‘Tuurlijk. Dit is een heel veilig contact.’