vrijdag 29 mei 2009

De ekster

Ik vraag de ekster of hij wijsheden met mij te delen heeft en wordt ontvangen met gelach: ‘Haha, ik wijsheid?’
Ik vertel hem dat hij er mooier uitziet dan een kraai met zijn witte en blauwe kleuren.
‘Je laat je verleiden door uiterlijk!’ is zijn vermakelijke reactie. ‘Denk je dat wij beter zijn dan kraaien en kauwen? Haha.’
Hij vertelt dat ze inderdaad mensen graag verleiden met hun mooie uiterlijk maar dat ze ook graag wat rottigheid uithalen.
Ze zijn baldadig en er zit iets pesterigs in ze, vertelt hij.
‘Wij zijn ordeverstoorders en hebben daar veel plezier in. Wij zijn niet zo subtiel als merels en kleinere vogels.’
‘Zit er kwaad in jullie?’ vraag ik. Dat kan ik me bijna niet voorstellen en het zou mijn beeld van dieren teleurstellen.
‘Nee, geen kwaad. Maar wij verstoren graag rust. Wij doen dat wat subtieler dan kraaien. Wij zijn een beetje de lomperiken, als je het zou vergelijken met mensen. Wij brengen leven in de brouwerij. Het moet niet te bezadigd worden.’
De hele tijd door laat hij me een zeer goed humeur zien en dat vertel ik hem ook.
Hij antwoordt vrolijk: ‘Wij houden evenwicht. Zorgen dat het niet te gezapig wordt!’
Ik sluit het gesprek af en vraag of hij nog wat te zeggen heeft (ik durf het woord wijsheid niet te gebruiken).
Hij heeft wel een tip: ‘Moet je ook es doen: beetje etteren, beetje prikken en dan kijken wat er in je omgeving gebeurt!’

donderdag 28 mei 2009

De moederkip

De kip vertelt dat ze inderdaad vrij rond loopt en dat de kuikens haar lust en haar leven zijn.
‘Heerlijk, die lijfjes onder je!’
Meteen schiet het woord kloek me te binnen als ik haar zo hoor en ze vertelt dat ze inderdaad heel goede moeders zijn.
‘De kleintjes krijgen veel veiligheid mee. Daar worden het sterke kippen van.’
Ze straalt een en al warmte en geluk uit. ‘Zo is het bedoeld. Ze leren het leven van mij.’
We gaan naar de kuikens die in broedmachines worden uitgebroed.
‘Die kuikens zijn ontredderd. Ze hebben geen bron, geen ijkpunt. Het worden geen stevige, stabiele kippen.’
Ik merk op dat dit waarschijnlijk ook niet de bedoeling is en dat ze als legbatterijkip of vleeskuiken moeten dienen.
‘Dat is geen leven. Hun persoonlijkheid komt niet tot wasdom. Het is een fabriek. Er is paniek onder de kippen. Emotionele vlakte.’
Ik vraag haar hoe het zit met de slacht van kippen.
‘Ze moeten geen kippen nemen die jongen hebben of kunnen krijgen. Oude kippen is goed. Die hebben een mooi leven gehad. Tot vlees dienen is de laatste dienst.’
Ze vervolgt dat mensen vaak meer nemen dan ze nodig hebben.
Ik vraag naar vossen en hoor: ‘Ja, je moet wel alert blijven als je in de natuur leeft. Wij vechten voor onze jongen.’
Ze vertelt dat vrije kippen het gezellig hebben met elkaar. ‘Veel kippen in een hok geeft stress. Dat is geen leven zoals het bedoeld is.’
Ik wens haar veel succes met de kleintjes en hoor: ‘Ik geniet zo van ze!’

De kwal

De kwal laat me meteen ervaren hoe heerlijk het is om op de deining van de zee mee te gaan.
Hij is bijna één met de zee.
Het terechtkomen op het strand, zoals op deze foto, is shocking.
‘Je kunt niks meer en moet maar hopen dat je het overleeft. Teveel zon en droogte is funest,’ vertelt hij.
Ik vertel dat wij vroeger vaak in kwallen prikten als ze zo op het strand lagen.
‘Dat hoeft van mij niet …’
Soms komen ze tegen mensen aan maar mensen zijn niet eetbaar. ‘Die confrontatie is wederzijds niet leuk.’
Het hele kwallenleven zoals hij laat zien lijkt weinig sturing te hebben. Het is een overgave aan de zee.
Ik vertel hem dat wij het woord ‘kwal’ als scheldwoord hebben.
‘Dat kan ik me voorstellen. Wij hebben weinig body. Dat is wel fijn. We hebben geen verantwoordelijkheden.’
‘Ook geen relaties?’
‘Nee, we zijn erg op onszelf. Soms klampen we ons vast maar er is geen sprake van hartstocht of andere emoties. Wij gaan alleen op de stroom.’
Ik zeg dat ik bij hem een groter bewustzijn opmerk dan bij bijvoorbeeld de teek maar veel minder daadkracht.
‘Géén daadkracht,’ corrigeert hij me. ‘Wij laten ons enkel drijven op de gebeurtenissen. Doe ons dat maar eens na!’

maandag 25 mei 2009

Kleine beschouwing (1)

Misschien wordt het na ruim zestig vrije dieren gesproken te hebben tijd voor een kleine beschouwing en wat uitleg.
Want waar ben ik mee bezig? En moet je dit als lezer allemaal geloven?
Die laatste vraag kun je alleen zelf beantwoorden. Op de eerste vraag kan ik wel antwoorden.
Omdat ik over diercommunicatie wilde schrijven ben ik de cursus gaan doen om het zelf te leren en te ervaren. Na veel scepsis en interne worstelingen is er bij mij ineens een hendel om gegaan (en geen knop, zoals bij de meesten). Ik zie mezelf als een laatbloeier die zich tijden heeft verzet tegen ‘dit soort zaken’ en zich nu ten volle stort in deze heel nieuwe, ruime wereld waarin de kennis voor het oprapen ligt. Het zijn regionen waarin ik me thuis voel.
Van de huisdieren ben ik overgegaan naar de vrije dieren. Dit naar aanleiding van een experimentele vriendin die een foto van een kikker opstuurde. Als je met een kikker kunt communiceren, kan dat ook met andere dieren. En zo komt van het een het ander en ineens babbel je elke morgen met een ander dier.
Ik merk dat dieren veel kennis bezitten die mensen zijn kwijtgeraakt. En ik voel me enorm gesteund door het boek Job (zie hiernaast: Over mij). Wat hebben we met heel het christendom toch veel kapotgemaakt en wat zijn we veel kwijtgeraakt! Nu we het weer terughalen, worden we voor gek verklaard door veel mensen.
Ik heb een groot verschil gemerkt tussen de vrije dieren en de huisdieren.
Huisdieren zijn zwaarder, zij hebben meer energie van mensen overgenomen. Zij zijn er om mensen te ondersteunen en zij voeren die taak heel serieus en met heel veel zorg en liefde uit. Omgekeerd leren huisdieren ook weer dingen van mensen. De huisdieren hebben mij alle mogelijke emoties die mens en dier kunnen hebben in alle heftigheid en puurheid weer laten ervaren. Zij hebben me meegenomen uit mijn eigen vertrouwde wereld in de wereld van hun uiteenlopende emoties. Je voelt dat je leeft na een intens gesprek!
Vrije dieren zijn voorlopers. Sommigen zijn op hun heel eigen manier met mensen bezig, anderen vermijden mensen. Om vrije dieren moet ik altijd lachen. Ze bezorgen me altijd een goed humeur. Hun zienswijze vind ik vaak erg grappig en ik denk er tussen de bedrijven door over na. Mijn humeur is enorm gestegen door de vrije dieren (en zo slecht was mijn humeur doorgaans niet, hoor). Ik neem een stukje vrijheid en ‘het gaat zoals het gaat en dat is goed’ van ze mee.
En ik geniet als zij me vol trots hun lichamelijkheid kunnen laten ervaren. Er vanuit gaande dat we allemaal spirit zijn en regelmatig (of af en toe) in een lichaam kruipen, kan ik me hun plezier in een lichaam heel goed voorstellen. Ik heb nog geen van hen horen mopperen over hun uiterlijk en hun lichamelijke mogelijkheden!

De vlieg

Als ik contact maak met de vlieg overvalt me een gevoel van waardigheid.
In ‘Kinship with all life’ (1954) beschrijft J.Allen Boone in 28 pagina’s zijn bijzondere en uitzonderlijke relatie met Freddie de vlieg.
Nu ik contact heb met deze vlieg en me Freddies verhaal herinner, kan ik het waardige gevoel meteen plaatsen.
Ik vertel de vlieg van Freddie en hij antwoordt dat Freddie veel ogen heeft geopend van mensen en voor vliegen veel deuren.
Als ik hem vertel dat ik de verhalen rond Freddie erg boeiend vond, antwoordt de vlieg: ‘Alles is bewustzijn. Realiseer je dat.’
In een flits sluiten we kort hoe het kan dat deze vlieg het verhaal van Freddie kent: niets gaat verloren en in deze laag van bewustzijn is alles voor het grijpen. Het verbaast mij niet meer.
Ik vertel de vlieg eerlijk dat ik heb gemerkt dat ik een ontzettende mepper naar insecten ben. Door deze vorm van communicatie kom ik daar pas achter en ik moet mezelf vaak in bedwang houden om niet al het kleine bewegende spul om me heen van me af te slaan.
‘Kan het misschien ook naast elkaar?’ hoor ik. ‘Insecten horen erbij.’
Hij vertelt dat mensen een ‘schone wereld’ willen maar ze weten niet wat ze zeggen.
‘Wij zijn er niet voor niks. Het evenwicht is weg door bemoeienissen van de mens. Je kunt ons gewoon vragen ergens anders heen te gaan. Er is genoeg ruimte. En bovendien: wat is een vliegenplaag?’
Als wij binnen teveel last gaan krijgen van vliegen, ga ik de vliegen weer benaderen zodat we kunnen bekijken hoe we fatsoenlijk met elkaar om kunnen gaan.
De vlieg geeft me het gevoel heel helder en licht te denken. Het begrip waardig komt weer boven.
Ik vertel hem van het gesprek met de bromvlieg (zie De bromvlieg, april).
‘Wij zijn veel vrolijker,’ antwoordt hij.

De zwaan bij de boot

Bijna elke dag zie ik een zwaan in z’n eentje zwemmen. Vorige week kwam hij twee keer naar de boot en heb ik hem wat brood gegeven. Hij kwam zo dichtbij dat hij uit mijn hand at.
Vroeger voerden we zwanen nooit omdat we ze niet dicht bij het schip wilden hebben als de kinderen zwommen. Nu doe ik het vaak niet omdat ik denk dat er een evenwicht verstoord wordt.
Ik ben blij dat ik nu met dieren kan communiceren zodat ik kan vragen wat hij er zelf van vindt.
Als ik contact maak, stelt de zwaan zich afwachtend en afstandelijk op.
Hij laat weten het brood een welkome afwisseling te vinden en zegt dat hij van afdwalen houdt. Ik vermoed dat hij dezelfde zwaan is die op zijn buik over het ijs kwam aanschuiven voor brood. En ik vermoed dat hij ergens een nest heeft. Hij laat een plek zien die vanaf de kant niet zichtbaar is.
‘Zeg,’ vraag ik hem, ‘ben ik moe of gaat dit contact moeizaam?’ Ik heb het idee alles eruit te moeten trekken.
‘Ik hoef niet veel met mensen,’ antwoordt hij nu duidelijk. ‘Brood vind ik leuk maar verder hoef ik geen relatie. Wij moeten leven met mensen maar willen geen vrienden worden. Wij houden graag onze eigen area en verdedigen die.’
Hij laat zien dat ze, gezien hun grootte, niet veel ruimte vragen. Ze stellen wel erg prijs op die veilige cirkel waarin ze zich kunnen begeven.
‘Wij zijn wat afstandelijk, op onszelf gericht.’
‘En dat uit de hand eten dan?’ vraag ik.
‘Voor dat (eigen)belang wil ik wel uit de cirkel komen.’
Ik vertel hem dat ik het leuk vind om hem brood te geven maar dat het me toch echt geen goede zaak lijkt om er een gewoonte van te maken. Zeker niet als hij straks met de hele familie aan komt zwemmen. Het lijkt me niet goed dat ze afhankelijk worden van mij. Stel dat ik het vergeet en ze rekenen erop? Daarom stel ik hem voor dat we het af en toe doen en ik laat hem een gebaar zien dat ik ga maken als ik geen brood voor hem heb. Ik ben heel benieuwd of dat gaat werken!
Als we het gesprek afsluiten lijkt hij zich te verontschuldigen: ‘Ik ben niet zo open. Ik heb een beetje een muurtje om me heen.’

zaterdag 23 mei 2009

De pissebedden

De eerste keer dat ik contact wil maken met de pissebedden ben ik moe en val in slaap.
Dat vertel ik eerlijk bij mijn volgende poging en ik krijg te horen: ‘Wij slapen ook wel eens.’
Gelukkig, geen verwijten.
Dit is een beetje een experiment: ik heb twee foto’s gekregen van een lezer van deze blog met daarop pissebedden die gefotografeerd werden toen iets opgetild werd en zij aan de loop gingen.
Ik ben benieuwd hoe het zit met het individuele- en groepsbewustzijn bij dit soort kleine dieren.
Ik begin te praten met een van hen en hij vertelt dat hij een boeiend leven heeft.
Daar moet ik om grinniken en ik vertel dat ik me daar niet veel bij kan voorstellen vanuit mij gezien.
Hij vertelt dat ze ‘grond vermalen’. Verschillende soorten grond. En de grap vindt hij dat ze eten en het uitkakken, eten en weer uitkakken.
‘Steeds maar weer. Zo gaat ons leven door,’ vertelt hij. Dat vindt hij boeiend.
Hij zegt dat ze dit (soort werk) samen doen.
Hij heeft best een heel wakker bewustzijn.
Ik vertel hem van het experiment en dat ik nu met de ander contact ga leggen.
Die beaamt meteen, zonder dat ik iets zeg of vraag, dat ze levensgenieters zijn. Daarmee haakt hij dus in op het gesprek met de eerste pissebed.
Hij heeft het idee veel werk te verzetten met elkaar.
Bij mijn vraag naar het individuele- en groepsbewustzijn laat hij hetzelfde zien als de slak-met-huis: de individuen zijn met elkaar verbonden door kleine 'draadjes/staafjes' die boven ze uitsteken en vlak boven hen als een horizontale lijn het groepsbewustzijn vormen.
Ik vertel dat ik een pissebed op een betonnen weg tegenkwam vandaag, moederzielalleen.
‘Die is dan echt de weg kwijt geweest … Wij zien niet goed in het licht en lopen in het licht is heel zwaar. Wij moeten in het donker zijn, met een beetje vocht erbij. Als wij rondlopen zoals hij deed, is het een gokje of je in de goede richting loopt.’
Deze pissebed vertelt dat ze altijd goedgehumeurd zijn en bij wijze van spreken zingen bij het werk.
Het lijkt mij allemaal moeilijk voor te stellen en ik refereer aan het rondlopen van pissebedden als je bijvoorbeeld een steen optilt.
‘Niemand wil gestoord worden,’ hoor ik en dat behoeft verder geen uitleg.
Hij sluit af met: ‘Wij hebben een ijzeren humeur!’
Wie had dat nou gedacht? Ik niet in elk geval!

vrijdag 22 mei 2009

De bijen (2)

Zoals afgesproken zou ik de bijen nog eens contacten.
Ik vertel ze dat er politiek veel gaande is rondom hen, dat er dus aandacht is en dat het verdwijnen van de bijen laatst ook op tv was in een populair, veel gezien programma.
‘Geloof het niet als iemand zegt dat het meevalt,’ hoor ik.
Totaal onverwacht krijg ik een belangrijke boodschap van de bijen:
‘Alles verloopt volgens plan. Mensen moeten gewaarschuwd zijn. Het is als het verhaal van de tien wachtende meisjes in de bijbel.’
Dit verhaal heb ik nooit begrepen en dat vertel ik ook, waarna ik verdere uitleg krijg.
‘Er is een verandering gaande in de wereld. Mensen met licht kunnen het zien. Mensen zonder licht worden overdonderd. Zie het als het ineens aandoen van het licht: je ogen gaan dicht van zoveel licht.
Mensen moeten dus voorbereid zijn, door hun eigen lichten aan te doen. Dat maakt de overgang makkelijker.
Ze moeten niet investeren in het verleden. En het leven niet te zwaar en serieus maken.’
Ik vertel dat ik met een aantal mensen over mijn vorige contact met hen gepraat heb.
‘Je moet het ook vertellen zodat mensen gaan denken en voorbereid zijn. Maar maak geen gevecht van dingen. Vertel elkaar verhalen, maak plezier en wees blij. Tip dingen aan bij mensen en laat het weer los.
Nu gaan mensen een welles-nietes verhaal maken over ons. Dat is niet de bedoeling. Het moet gaan over de overgang.
Dus tip het aan maar wordt niet fanatiek met elkaar.’

Ik raad aan op deze links te klikken en ze te lezen:
http://devliegendeschildpad.blogspot.com/2009/05/de-nieuwe-aarde.html
http://devliegendeschildpad.blogspot.com/2009/05/de-nieuwe-aarde-2.html

De wespen (3)

(Uiteraard is het van belang eerst De wespen 1 en 2 te lezen)
Ik kan het niet laten bij de wespen langs te gaan.
Dit keer zijn ze weer aanspreekbaar.
‘We zijn wat aan het bijkomen. We moesten onze zenders herstellen. Ons oriënteren op de nieuwe omgeving. Het is een complete interne verschuiving geweest.’
Ze vertellen wat beweeglijker te worden. Maar eerst moet het interne kompas hersteld zijn, daarna komt het lichaam in actie.
Ik vraag of het nest en de lappen eromheen goed liggen en hoor dat ze de mogelijkheden van verdere bouw van het nest gaan bekijken.
Op mijn vraag of ik nog wat moet herschikken, hoor ik dat ze niet meer willen dat er iemand aan komt.
‘We willen nu graag rust.’
Ik vertel dat ik blij zou zijn als ik ze rond het nest zou zien vliegen en ze antwoorden dat ze rustig starten.
‘Deze plek is beter. Geen bemoeienis van mensen.’
Omdat ik wespen alleen ken van hun beruchte steken vraag ik zo subtiel mogelijk of ze een bepaald nut hebben.
‘Wij eten insecten. Zorgen voor evenwicht in de natuur.’
Het valt me op dat ik veel meer harmonie voel dan in ons eerste contact.
‘Ja, deze rust is goed,’ hoor ik terug.

De duitse muis

Ik krijg een foto toegestuurd met de opmerking dat deze animal in spirit onder luid protest werd binnengebracht door de kat. De vrouw vraagt zich af of deze muis nog wat wijze woorden heeft.
Het contact maken is ook nu niet moeilijk (zie ook De muis). De muis laat weten dat ze nog niet weg wilde omdat ze een nest jonkies had.
‘Ik had nog verantwoordelijkheden.’
Ze vertelt dat ze nog een tijdje rond het nest is geweest maar niks kon doen voor de jonkies.
Ze gaat proberen andere muizen aan te zetten om ze te voeren maar dan moeten de kleintjes die muis wel accepteren.
‘Met mij is dus een heel nest weg,’ zegt ze.
Ik vertel haar van de andere muis die er geen moeite mee had om te gaan toen hij merkte dat de kat sneller was.
‘Zonder nest was het voor mij ook geen probleem. That’s part of the game.’
Ze vertelt nog even te rusten waar ze nu is en dan weer terug te gaan.

De meeuw

De linker meeuw op de foto laat veel gevlieg en veel beweging zien. Hij presenteert zich als een soort ‘stroper’.
‘Ik lust veel, ik zoek overal naar iets eetbaars. Het is een spel om te zien wat mensen achterlaten.’
Hij geeft me het idee van shoppende vrouwen op koopjesjacht en zegt dat je als meeuw nieuwsgierig moet zijn. Met een teruggetrokken karakter red je het niet.
Hij vertelt dat het heel verrassend is wat mensen allemaal weggooien.
Ik hou hem het beeld voor van het verschil tussen zomer en winter.
'’s Winters zijn hier actieve mensen. Ze lopen, ze denken, ze praten. ’s Zomers is er een luie sfeer/energie,’ legt hij uit.
Ik vraag hem of ze net als kraaien zijn maar hij vindt dat meeuwen vriendelijker zijn.
‘Wij zien mensen meer als spel, als samenwerking. Wij hebben niet die vijandelijke basis die kraaien hebben.’
Volgens hem komt dat door de vrijheid van de zee.
‘Met de zee alleen redden wij ons ook wel. Daarom kunnen wij de mensen losser, met meer humor bekijken. Wij vermaken ons met mensen.’
Ik zeg hem dat degene die de foto opstuurde erbij schreef dat hij echt voor de foto ging staan.
‘Ik vermaak me met mensen!’ laat hij nogmaals weten.

woensdag 20 mei 2009

De wespen (2)

Om dit verhaal te begrijpen, moet eerst De wespen (1) gelezen worden.
Toen bleek dat de huiseigenaar diezelfde avond de wespen kon verhuizen, heb ik weer contact gezocht en uitgelegd dat de operatie die avond inderdaad zou gaan plaatsvinden.
De wespen hoorden het rustig aan en ik kreeg geen commentaar. Wat moet, dat moet, leek hun houding.
De huiseigenaar en ik waren vol vertrouwen dat het goed zou gaan, alhoewel ik wel een pompje had gekocht om gif te kunnen uittrekken. Dat had ik vorig jaar al willen hebben maar toen waren ze uitverkocht en helemaal naïef hoef je niet te zijn, dacht ik maar zo.
Om het nest te kunnen verplaatsen moesten er eerst lappen van de stapel gehaald worden. Bij één lapje ging het mis: daar zat het nest toch aan vastgemaakt en meteen verschenen er ruim tien wespen die de zolderkamer rondvlogen. Een ging op de vinger van de huiseigenaar zitten en was er niet meteen af te krijgen. De vrouw prees zichzelf gelukkig met het feit dat ze handschoenen had aangedaan als voorzorgmaatregel.
We wachtten even af tot de rust was weergekeerd.
Ondertussen voelde ik wat in mijn haar. Een wesp, schoot er door me heen maar meteen dacht ik dat het ook inbeelding kon zijn. In het kader van de rust bewaren en uitstralen hield ik het alleen maar bij even hoofdschudden en mezelf verplaatsen. Maar het gevoel dat er wat zat, bleef aanhouden en ik schudde met mijn handen mijn haar wat op zodat de eventuele wesp weg zou kunnen vliegen.
Maar kennelijk verdween hij dieper want ja, hoor, daar voelde ik de prik.
Rond het nest was het al rustiger en we kozen voor de iets grovere aanpak: een aantal lapjes compleet met nest een kist in, deksel erop en wegwezen.
Beneden besteedden we eerst zorg aan de dode wesp verwijderen en de angel uit mijn hoofd trekken.
Daarna vertrokken we in de auto om onze ideële geheime missie verder uit te voeren. Met mijn ene hand hield ik de doos vast, met de andere drukte ik een natte doek op de zere plek.

Deze ochtend probeer ik contact te krijgen met de wespen om te vragen of alles naar wens gegaan is.
Over de steek wil ik het niet hebben. Reconstruerend was het echt een foutje en geen bewuste aanval. Shit happens: zij een wesp minder, ik een gevoelige kop.
Maar de wespen houden zich stil. Ik vertel ze wel dat ik contact met ze hou, dat ik soms bij ze ga kijken, dat ik hoop dat het goed met ze gaat etc. maar ik krijg amper respons. Misschien zijn ze deze ‘aardschok’ nog aan het verwerken en hebben ze nog geen tijd voor me.
Over een paar dagen probeer ik het nog eens en in de tussentijd ga ik bij ze langs om te zien of ze hun leven weer hebben kunnen oppakken.
Een De wespen (3) zal dus wel volgen.

Het konijn

Iemand stuurde deze foto en ik vraag de twee konijnen wie er zin heeft in een gesprekje.
‘Ja, ik!’ haakt een vrouwtje meteen in.
Ik vraag haar of ze iets kan laten zien van haar leven en ze geeft beelden door van rennende, buitelende, spelende konijnen.
Daarbij laat ze me de sensatie voelen van het genieten van het konijnenlichaam met al zijn mogelijkheden.
Ze laat zien dat ze snel wegschieten en elkaar zoeken.
Ik vraag haar of het gevoel van vreugde dat ze me geeft klopt.
‘Ja, wij hebben veel plezier!’
Omdat ze bij een paadje zitten vraag ik of ze niet bang zijn voor mensen.
‘Nee, er lopen er zoveel. Je moet zorgen uit de buurt te blijven en sneller te zijn.’
‘Honden,’ vervolgt ze, ‘dat wordt serieus. Ze gaan als een gek achter ons aan. Helemaal buiten proporties. Het is om ons op te jagen, te hebben, niet om te eten. Dus zinloos. Je hart gaat dan tekeer en je moet rennen voor je leven. Door de paniek ren je niet altijd naar je hol. Dan moet je andere beschutting zoeken.’
‘Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten vinden dat honden aan de lijn moeten,’ zeg ik.
‘Voor ons is dat beter.’ Meteen daarop laat ze zien hoe ze dan een hond gaan uitdagen. ‘Maar dan moet je wel oppassen dat zo’n hond niet losschiet! Gefrustreerde huisdieren … weten niet meer wanneer wel en niet te jagen. Ze zijn een beetje dom.’
Het is even stil en dan vertelt ze dat een vos veel slimmer is. ‘Die is bewust op ons uit. Verspilt er minder energie aan en het heeft meer effect.’
Het konijn zegt het leuk te vinden es met een mens te praten.
‘We zien wel mensen en ze kijken ook naar ons, maar ze communiceren niet.’
Ik zeg haar dat ik haar een heel speels, vrolijk konijn vind.
‘Het leven is toch een feest??’ antwoordt ze.
Ze springt weg en roept nog: ‘Zeg de mensen es dat ze tegen ons moeten praten! Ze lopen zo saai door het bos. Het bos is geen straf!’
Ik roep haar na dat een mens geen konijn is en ze laat me achter met het gevoel lekker door het bos te rollen.
Je zou bijna konijn willen zijn!

De muis

‘Ik heb je lichaam vanochtend onder de tafel gevonden,’ vertel ik.
‘Ja, dat ging niet goed,’ hoor ik.
Het is net zo goed mogelijk om met overleden dieren te praten als met dieren die er fysiek nog zijn en ik ben benieuwd wat er in de muis is omgegaan die laatste periode hier.
‘Ik zag ‘m wel. Je moet dan stilzitten en ondertussen kijken hoe je weg kunt komen. Als de kat beweegt als ik bewogen heb, moet ik weer heel stil zitten,’ legt hij uit.
‘Wat denk je dan?’
‘Het is echt een spel! Je moet zoeken naar het moment dat de kat is afgeleid en dan wegschieten.’
Hij geeft me het beeld van een kattenpoot voor zijn snuit. ‘Als je dan in je nek of schouders gegrepen wordt, weet je dat het over is,’ vertelt hij rustig. ‘Ik geef me snel over.’
‘Zit je ermee?’
‘Welnee, ik ga op zoek naar een nieuw muizenlijf.’
‘Wat is er zo leuk aan muis zijn?’ vraag ik nieuwsgierig.
‘Lekker buiten rennen. En slapen. Buiten rennen en slapen, in de grond. Wij hebben het heel leuk met elkaar.’
‘En de katten?’
‘Ja, dat weet je …’
‘No hard feelings?’
‘Helemaal niet!’
Toen ik het gesprek afsloot moest ik glimlachen om het opgeruimde karakter van het muisje.
En toen ik me realiseerde dat dat wel een gekke benaming is voor een net overleden dier, dacht ik: ‘Het karakter van het beestje zal nooit opgeruimd zijn want in de kosmos gaat niks verloren en hij gaat gewoon weer verder met dit karakter.’

De wespen (1)

Iemand heeft een wespennest in huis en vraagt mij of ik kan babbelen met de diertjes.
Gisteren heb ik al even contact proberen te maken maar ik hoorde niet veel meer dan een hoop gevloek en getier. Vandaag maar opnieuw proberen.
Het begint weer met een hoop tumult en boosheid en ik vraag of ik een van hen kan spreken.
Een wesp treedt naar voren en legt uit dat ze warm en droog zitten en daarom voor deze plek gekozen hebben.
Ze zijn ontzettend humeurig en de wesp laat overduidelijk weten niet gestoord te willen worden. Nu eigenlijk ook niet. Hij wil verder met het nest uitbouwen.
Ik vraag hem vriendelijk of hij de tijd wil nemen en omdat de anderen doorgaan, wil hij me wel te woord staan.
Hij vertelt dat ze gesepareerd leven van de rest van de wereld en niet veel vrienden hebben.
Ik vraag hem hoe ze hun leven zien in dit huis, hoe ze aan voedsel willen komen etc. Weer een hoop gevloek als antwoord.
Het lijkt me zinvol hem te vertellen dat wespennesten meestal vernietigd worden en weer hoor ik hem tekeer gaan.
Het duurt een tijd voor hij gekalmeerd is en ik moet echt geduld hebben om hem die tijd ook te geven.
Dan vertel ik dat ze bij een dierenvriend in huis terecht zijn gekomen die hen met respect wil behandelen. Zij woont hier, gebruikt de zolderkamer intensief en er is echt geen plaats voor hen.
Zijn antwoord is weer een hoop gevloek.
Ik vraag hem of het mogelijk is om mee te werken met het verplaatsen van het nest.
‘Mééwerken met een mens!? Dat is veel gevraagd!’ is zijn reactie.
Ik vraag of het mogelijk is om niet te prikken tijdens de verhuizing.
‘Als wij boos zijn, zijn wij boos!’ Hij stampvoet er zelfs bij.
Ik blijf heel rustig en vraag of hij het kan regelen met de andere wespen dat ze niet steken.
‘Je vraagt veel,’ antwoordt hij nu beduidend rustiger.
‘In ruil voor jullie leven …’
Ik heb bedacht dat ik ga helpen met deze verhuizing omdat ik de verantwoordelijkheid voor dit gesprek ten volle op me wil nemen. Stel dat het mis gaat … Ik herinner me een forse steek die ik vorige jaar opliep en had een paar dagen een dikke, onbruikbare hand.
‘Ik word niet graag gestoken,’ leg ik de wesp uit.
‘Je kunt onze aard niet veranderen.’
‘Nee, maar jullie kunnen je boosheid misschien op iets anders botvieren dan op mensen?’ opper ik. En ik geef hem maar meteen het beeld dat dieren ook niet gestoken willen worden.
We nemen het scenario door dat vanavond plaats kan vinden en ik vertel hem dat ik kijk of dat ook goed is voor de huiseigenaar. Ik zeg hem nogmaals dat hij moet zorgen dat alle wespen dan in hun nest zitten en daar moeten blijven tot ze buiten vrij gelaten worden.
‘Samenwerken met een mens …’ hoor ik hem brommen.
‘Hebben we een deal?’ vraag ik hem.
‘We hebben een deal,’ gromt hij.
(wordt vervolgd)

dinsdag 19 mei 2009

De hazelworm

Ik vertel de hazelworm dat iemand hem trof en snel een foto probeerde te maken.
‘Ik schrok me rot! Ik hou er niet van me te laten zien. Ik wil onopvallend leven, op mezelf. Soms kruisen onze wegen elkaar en tref ik toch een mens.’
Hij vertelt graag te zonnen en dan moet hij wel tevoorschijn komen.
Ik vraag hem of hij geen last heeft van steentjes en takjes maar hij verzekert me een stevige huid te hebben.
Hij laat een heel laag, diep bewustzijn zien waarin hij normaliter leeft.
‘Kun je wel nagaan dat mensen ons dan verstoren,’ legt hij uit. ‘Ik hou niet van schrik. Dat is veel te veel actie ineens.’
Hij laat me weer het diepe en ook beperkte bewustzijn zien en om eerlijk te zijn benauwt het me nogal. Ik vraag hem dan ook waarom hij hiervoor kiest.
‘Wij zoeken stilte. Verstilling. Je moet alles es proberen. Dan weet je pas wat het is.’
Ik probeer het contact netjes af te sluiten maar hoor een hoop gegrom en gebrom en weet dat hij alweer weggezonken is in de diepte.


Voor wie geïnteresseerd is in meer dan alleen het fysieke leven zoals wij dat kennen: in Animals in Spirit schrijft animal communicator Penelope Smith wat ze geleerd heeft van dieren over wat er zich buiten dit leven allemaal nog afspeelt. Een erg boeiend en verruimend boek!
Nu ik contact heb met zoveel verschillende dieren kan ik me heel goed voorstellen dat het voor het leerproces van een ziel/spirit heel goed is om het leven van een bepaald dier te leiden.
Het maakt wel dat het respect voor alles wat leeft steeds groter wordt en ik ben benieuwd hoe ik deze zomer het vliegen-probleem hier thuis ga aanpakken.
Maar es aan de babbel met een vlieg!

Het konikpaard

Het konikpaard lijkt te schrikken als ik contact maak en ik zie hem achteruit stappen.
Ik stel hem gerust, vertel dat ik met vrije dieren praat, noem een aantal van hen op en zeg dat hij niks van mij te vrezen heeft.
‘Ik dacht dat ik los was van mensen en nu kom jij. Praat je vaker met paarden?’
Ik vertel dat ik op verzoek van mensen tolk tussen hen en hun paarden.
‘Er zijn niet veel vrije paarden,’ zegt hij. ‘Ik behoud mijn vrijheid graag, vandaar mijn afstand.’
Ik vertel hem dat het helemaal goed is dat hij op afstand blijft en vraag of hij wel zin heeft in een gesprek. Dat is geen probleem.
‘Ik loop in de kudde. Er zijn geen gevaren. Wij moeten werken (dit op mijn vraag of hij weet waarom ze daar vrij lopen). Grazen. Maar dat is geen werken voor ons.’
Hij laat zien dat mensen geen gevaar zijn.
‘Wij staan dicht bij de mens. Meer dan de runderen, die houden meer afstand.’
Hij laat me een kudde zien die dicht bij mensen is en ik vraag waarom ze daar naartoe trekken. ‘Uit nieuwsgierigheid. Mensen voelen niet vreemd voor ons.’
‘Waarom praat je steeds in de wij-vorm? Je bent toch een individu?’
‘Ik ben een kuddedier. Hier hebben we groepsgedrag, dat is anders dan op stal. Daar worden paarden losgetrokken van elkaar en verbonden aan eigenaren. Maar onze kracht zit in de groep.’ Hij raakt helemaal ‘aan de praat’ en laat dit vooral met beelden zien. Als ik het vertaal, komt het erop neer dat de kudde paarden wandelende mensen bekijkt en dan met elkaar uitmaakt welk paard geschikt is om naar een bepaald mens te gaan. Dat paard treedt naar voren en zoekt contact met het mens dat op dat moment wat nodig heeft.
‘Als wij mensen benaderen, is dat om te geven. Wij hoeven niks met mensen maar onze interesse ligt er wel. Wij zoeken iemand uit, kijken hem aan, lopen mee, laten ons aaien. Net wat dat mens nodig heeft. Er zit veel verdriet bij mensen. Wij willen ze iets blijer maken.’
Hij vertelt dat er geen frustratie is bij hen omdat ze vrij zijn.
‘Paarden in weiden en stallen zijn afhankelijk van mensen wanneer ze verplaatst, gevoerd of gereden worden. Wij bepalen zelf of we naar mensen gaan. We hebben er heus niet altijd zin in.’
Ik vraag hem of hij weet dat er mensen zijn die verantwoordelijk zijn voor hen en het gebied waar ze in lopen.
‘Ik weet wel dat we in de gaten gehouden worden. Maar wij houden hen ook in de gaten.’
Hij sluit af met de opmerking dat hij graag afstand houdt en vindt dat het in dit gesprek goed gelukt is.
Ik ben ook blij dat we dit gesprek hebben kunnen voeren tot beider tevredenheid.

De teek

Vanochtend zagen we dat een van de katten een teek op zijn kop had.
Waarom niet eens proberen te babbelen met een teek, dacht ik meteen. Tenslotte is alles energie en bewustzijn. Het is alleen zaak op elkaar afgestemd te raken.
Dus de teek werd netjes in een kopje bewaard en op een veilige plek gezet tot ik tijd had.
Het is eigenlijk een beetje een bizar contact geworden.
Enerzijds liet hij tijdens het hele gesprek een heel laag bewustzijn zien.
Anderzijds kreeg ik daar tussendoor een paar heldere uitspraken.
Ten eerste verwijt hij me dat ik hem verstoord heb. Zoals hij dat zegt, kan ik hem niet anders interpreteren dan ‘een kittig diertje’.
Hij laat weten dat ze als groep te benaderen zijn maar hij zal het woord nemen.
Hun leven bestaat uit eten, laten vallen, eten, laten vallen.
Uiteraard probeer ik achter wat meer dingen te komen en ik hoor: ‘Wat vraag jij toch veel!’
Dan vertel ik hem maar hoe mensen tegen teken aankijken in verband met de ziektes die ze overbrengen.
‘Om te lachen dat wij gevreesd zijn! Wat kunnen wij nou? Onze kaken ergens inboren. That’s it. Wij zijn behoorlijk hulpeloos.’
Ik vertel hem dat we hem vanochtend uit de kat gehaald hebben (wat overigens helemaal niet makkelijk ging en hij niet leuk vond, hoor ik van hem) en hij vertelt dat het gelukzaligheid is om in zo’n kat te zitten.
‘Langzaam volzuigen, kogeltje rond worden tot het tijd is om los te laten.’
Op mijn vraag wat hij verder doet laat hij weten dat ze het liefst in de buurt van een dier blijven. Dat is het makkelijkst.
Ik probeer nog meer te weten te komen maar stuit steeds op het lage bewustzijn.
Ineens hoor ik: ‘Jij stelt veel te veel vragen!’
Ik breng het beestje maar naar buiten en zet hem op een blaadje. Ik hoop niet dat hij weer een van onze dieren uitkiest.

maandag 18 mei 2009

De ransuil

Zodra ik contact heb met de ransuil krijg ik een serieus gevoel over me.
Ik check eerst of hij nog in dit leven is. Dat is hij.
Ik vertel hem dat hij zo rustig overkomt bij me.
‘Ik bén rustig. Ik ben bewust bezig met mijn energie. Ik vlieg niet zomaar heen en weer. Ik ga als ik moet eten. En dan liefst met zo min mogelijk inspanning. Ik kijk en ga dan pas over tot actie. Geen onnodig gevlieg voor mij.’
In verhalen zijn uilen de wijze leermeesters en dat beeld hou ik hem voor.
‘Dat begrijp ik. Wij zitten vaak op een vaste plek, als grootvader in zijn stoel. Wij hebben een grote uitstraling van rust. Dat is prettig vertoeven voor anderen. Ze kunnen bijkomen bij ons.’
Hij vertelt dat dieren op afstand blijven maar dat er wel degelijk een uitwisseling is tussen hen.
‘Wij staan hoog in aanzien. Dieren halen rust en levenslessen bij ons. En bedachtzaamheid. Wij zijn met veel dieren in contact.’
Ik begrijp van de uil dat uilen zorgen voor een evenwichtige omgeving. Zij kunnen dieren adviseren ergens anders heen te gaan als dat voor het geheel beter is.
‘Wij hebben overzicht,’ zegt hij.
Volgens mij is wat hij zegt iets heel belangrijks.
‘Dat geloof ik ook,’ is zijn antwoord.
Ik heb het met hem over vogelopvangcentra en hij adviseert uilen niet tam en afhankelijk te maken.
‘Dan verliezen wij kracht.’
Dat maakt me nieuwsgierig naar valkeniers die ook uilen hebben.
‘Soms wil een uil zich daarvoor lenen. Maar wij willen niet veel bewegen. Getrainde dieren zijn overigens nooit zichzelf. Er is iets gebroken. Het is een keus van een dier om te doen wat gevraagd wordt.’
‘En als een dier het niet kan opbrengen?’ vraag ik.
‘Dan gaat hij dood.’ Het is duidelijk dat de uil liever niet over dit onderwerp praat.
‘Het is niet fijn om iets onder dwang te moeten doen.’
Ik vraag hem of hij nog wat te zeggen heeft en krijg door ze een heel ver ontvangvermogen hebben.
Zowel het zien als het horen als de telepathische vermogens zijn erg groot.

De zwart-witte-spring-spin

Ik vertel de springspin dat ik vroeger zo bang voor hem was. In de vensterbank van het schoollokaal, pal naast mijn tafel, zat vaak zo’n zwart-witte engerd. Ik kon de les niet meer volgen omdat ik hem de hele tijd in de gaten moest houden met zijn gekke gespring.
‘Springen is zo leuk! Hop! En je bent ergens anders!’
Mijn aversie zit me tegen in dit gesprek en ik vraag dapper of hij me wil laten voelen hoe zijn lijf voelt.
Meteen merk ik dat hij ontzettend laag bij de grond zit. Zijn buik zit net boven de grond.
‘Ja, je moet opletten waar je loopt.’
Hij laat me merken hoe snel hij loopt en laat me sprongen ervaren.
Hij raakt goed aan de babbel: ‘Het springen is zo lekker en zo knap! Ik ben snel en hard. Ik hou niet van overleggen. Ik ben het type van meteen aanpakken. Ik maak korte metten met alles wat me in de weg staat. Ik ben geen softie.’
Hij laat weten dat het springen ook aanvallend kan zijn. Hij wil anderen een beetje bang maken en ze moeten wegwezen. Hij is er trots op als anderen zenuwachtig van hem worden.
‘Ik wil niet onopvallend zijn. Ik ben het type van: borst vooruit en doordauwen.’
Zijn houding is heel anders dan de andere spin die ik sprak (zie De spin, in april) en ik vraag hem waarom hij juist dit soort spin is.
‘Ik leer daadkrachtig zijn en meteen beslissingen nemen. Anders is het gebeurd met mij omdat ik zo opvallend ben.’
‘Je wilt dus niet stilzwijgend door het leven?’’
‘Nee, met veel bombarie! Geen bescheidenheid voor mij.’
Ik vraag hem of hij tot slot nog wat te zeggen heeft.
‘Ja, ga allemaal maar aan de kant voor mij als ik eraan kom!’
Ik moet om het beestje lachen en mijn antipathie is helemaal verdwenen.

De roodwangschildpad

De roodwangschildpad uit een grote vijver laat meteen weten niet blij te zijn.
Het is te koud, de leefomgeving is niet goed.
‘Wij passen ons aan maar zijn niet happy. We hebben veel warmte nodig,’ laat hij weten.
Ik vraag hoe het zit met jongen en hij zegt dat ze niet tot wasdom komen omdat het te koud is.
Hij vertelt dat ze gedumpt zijn.
Ik vraag hem wat ze nodig hebben en hij antwoordt: ‘Ruimte, lucht, warmte, vers water.’
Hij laat zien dat in een huis wonen zou kunnen als aan die behoefte voldaan is en de verzorging optimaal is. Maar een te klein aquarium beneemt al gauw de adem en heeft geen frisse lucht. Bovendien kan dat alleen als ze klein zijn.
‘Dit is triest,’ vertelt hij. ‘Dit is geen vrijheid. Het kan allemaal wel maar het is niet prettig. Wij horen hier niet.’
Als de zon lekker warm schijnt, hebben ze topdagen.
Van zijn hele verhaal word ik niet vrolijk en ik vraag hem wat voor hen goed zou zijn.
Daar is hij heel duidelijk in. Gezien hun grootte is een huis te klein voor hen.
‘Zet ons in de dierentuin met genoeg ruimte, warmte en professionele zorg!’

De jonge pimpelmees aan het woord

Het jonge pimpelmeesje, wiens vader of moeder ik al eerder sprak, vertelt over het leven in het nest:
‘Het is warm en gezellig. Maar op een gegeven moment wordt het nest te klein. Je wilt meer bewegen. De vleugels kunnen niet uitslaan in het nest. Je ziet je ouders steeds weggaan en terugkomen en denkt: dat wil ik ook kunnen!’
Ik vraag hem wat hij dacht toen hij uit het nestkastje keek.
‘Zó’n grote wereld …’ kwekt hij bewonderend, ‘Daar wil ik naartoe! Frisse lucht … andere vogels …’
Hij gaat verder: ‘Dan spring je en wapper je met je vleugels. En dan vlieg je! Je moet goed uitkijken waar je heen wilt. En dan ga je verder. Het is zo leuk! Je wilt steeds verder maar het is ook vermoeiend.’
Hij laat weten dan te beseffen alleen te zijn en dat is het moment dat het schreeuwen om de ouders begint.
‘Van hen krijg je een complimentje en eten. Op een tak blijven zitten en evenwicht zoeken is nog wel lastig.’
Hij vertelt dat de ouders druk zijn met de jongen. Nogmaals laat hij weten nog wat moeite te hebben met het evenwicht maar hij verwacht dat dit beter wordt.
Hij weet dat hij moet zorgen dat hij veilig is.
‘We hebben niet voor niks een lijf dat zo makkelijk weghipt of –vliegt. Het is wel vermoeiend maar heel leuk!’
Ik vraag hem wat hij nu gaat doen.
‘Spelen!’ antwoordt hij enthousiast.

vrijdag 15 mei 2009

De jonge pimpelmees in beeld


(foto en tekst: Gert Boezem)

De boze wereld in ...

In mijn tuin (centrum Zutphen) hangt sinds drie jaar dit nestkastje.
Het eerste jaar was het gelijk bingo.
Dat was erg leuk om te volgen: ouders die zich een slag in de rondte vliegen tijdens het maken van het interieur van de kraamkamer.
Daarna het broeden, dat is relatief rustig.
Dan komt de catering om de hoek kijken en is het gekkenwerk. Die meesjes maken overuren en scheuren met een precisie in een keer de kast in, om gelijk weer te vetrekken voor de volgende ophaalbeurt.
Plots vliegen de jonkies uit en gelukkig was ik op het juiste moment aanwezig en heb het een en ander fotografisch vastgelegd.
Toen kwam bij mij de gedachte op dat die kleine onwetende beestjes de wijde wereld in gaan en heb ik een foto van dit meesje half uit het nestkast, afwachtend mijns inziens, gephotoshopt met een foto van een globe.

Commentaar van Piek: En weet je wat nou zo leuk is? Een van de ouders van dit meesje vertelde me dat hij/zij zichzelf ziet als 'een cadeautje' naar mensen (zie De pimpelmees). Deze foto staat op http://www.dfoto.nl/ en er komen leuke reacties op. Veel mensen genieten dus!

De gans

De gans laat meteen weten heel lui te zijn en niet veel te doen.
‘Ik dobber wat, ik eet wat, ik maak me niet zo druk. Ik ben niet zo’n drukteschopper als eenden of als al die heen en weer vliegers (hierbij doelt hij op de rondvliegende en –zingende vogels).’
Hij laat me voelen dat het allemaal erg relaxed gaat bij hem.
Het beeld van Gijs Gans komt bij me op en ik vertel hem de vergelijking die ik zie met de dieren van Walt Disney (zie ook De kraai).
‘Ze hebben natuurlijk gekeken naar onze aanleg,’ vertelt hij.
Hij vertelt dat het vliegen tussen de seizoenen druk en zwaar is. Maar: ‘Daarna mogen we weer rustig aan doen.’
De gans geeft me de hele tijd het gevoel van ‘relax, man …’. Iedere keer als ik een vraag probeer te bedenken, hoor ik ‘relax, man …’.
Ik besluit dan ook maar om in zijn energie te kruipen en te voelen hoe hij voelt.
Er gebeurt helemaal niks tot ik een deuntje hoor maar ook dat is teveel en we vallen weer in de relaxte ganzenenergie.
Waarschijnlijk geef ik het beeld van eendenjonkies want ik hoor: ‘Eendenjongen zijn een ramp. Veel te beweeglijk.’
Iedere keer moet ik mijn energieniveau omlaag drukken naar het energieniveau van de gans.
‘Vind je ’t vervelend?’ vraagt hij.
Na even nadenken moet ik toegeven dat het wel past. Vooral niet teveel doen, niet teveel bewegen, niet teveel denken. Kortom: relax, man!
De gans zegt: ‘Kun je nagaan wat een overgang de vliegtochten zijn. Eigenlijk is het niks voor ons luie ganzen. Tijdens het vliegen zitten we in een andere energie, dan hebben we een ander doel. Er is dan niks meer van onze landhouding over.’
Na een poosje zegt hij: ‘Je moet. Of je wilt of niet. Er zijn uitvallers die het niet halen. Eenmaal op land hebben we weer de landhouding en zijn we de tocht vergeten. Tot het weer begint te kriebelen.’
‘En dan?’ vraag ik.
‘Dan is het ook goed. Alles is goed.’
Ik bedank de gans voor het gesprek en hoor: ‘Ja. En relax, man …!’

donderdag 14 mei 2009

De jonge eendjes

Als ik contact maak met een van de eendjes is het heel stil.
‘Ik kan het niet meer,’ denk ik meteen. Maar dan bedenk ik dat ik me helemaal niet voorgesteld heb aan het diertje.
Zodra ik mijn naam genoemd heb, hoor ik een hoop gesnater. Het is een al vrolijkheid van zijn kant.
‘Het is zo leuk! Kijk eens hoeveel water!’ hoor ik.
Ik heb deze foto een aantal dagen geleden gemaakt en de twee eendjes waren toen zonder ouders.
‘Het is moeilijk om bij ouders te blijven. Het is allemaal zo leuk,’ zegt hij.
Als ze elkaar kwijt zijn maken ze een hoop kabaal en dan vinden ze elkaar weer. Hij vertelt dat hij nog bij ze is.
Omdat hij nog zo jong is vraag ik hem of hij nog wat weet van het ei.
‘Op een gegeven moment is het genoeg. Warm, benauwd. Dan wil ik eruit.’
‘En dan?’ vraag ik.
‘Dan wordt het heel licht. Is er ander geluid. Ik kijk mijn ogen uit: waar ben ik nou?’
Het is een druk, enthousiast eendje zoals hij zich aan mij laat zien.
Ik ga naar het andere eendje.
Daar is een grote stilte.
Dan zie ik een heel stil lijfje.
Om eerlijk te zijn was ik daar al bang voor en schoof ik dit contact een beetje voor me uit.
Zodra hier rond het schip jonge eendjes verschijnen is de afvalrace begonnen. Kennelijk heeft dit eendje het ook niet gered.
Ik heb geen zin om zijn doodsoorzaak uit te zoeken en laat het erbij.

De pauw (2)

De pauw is er uit!
‘Ik ben vrij,’ zegt hij meteen.
Hij geeft een heel ruim gevoel door en ik vraag hem of hij niet meer tobberig is.
‘Nee. Het hek is mijn bescherming. Daarbinnen ben ik vrij. Ik ben geen vechtdier, ik ben een makkelijke prooi voor opjagende honden en mensen die te dichtbij komen. Ik zou buiten het hek niet vrij zijn. Hier heb ik rust en kan ik doen wat ik wil.’
Ik zeg hem dat ik blij ben dat hij tot die conclusie is gekomen omdat ik er een beetje mee zat dat ik hem misschien in de problemen had gebracht.
‘Nee, het is goed om te denken.’
‘Ik denk dat de meeste mensen denken dat pauwen niet kunnen denken.’
‘Natuurlijk kan ik mijn situatie bezien,’ antwoordt hij.
Ik vertel hem dat hij een prachtige vogel is en hij laat weten zich graag te laten zien. Hij vindt het leuk zich groot en mooi te maken en geniet er zelf ook van. Showen en extra draaien horen daarbij.
Ondanks de uitbundigheid van zijn staartveren komt hij verder statig en ingetogen over.
Ik vertel hem dat wij de uitdrukking ‘zo trots als een pauw’ hebben.
Zo ligt het volgens hem niet.
‘Wij genieten. En wij zijn gelijkwaardig. Het konijn bijvoorbeeld schiet graag weg in holen maar wij zijn niet meer dan hem.’
Ik weet meteen wat hij bedoelt als hij zegt dat het niet om trots gaat in dit geval. Een kat liet me een keer trots ervaren zoals trots bedoeld is: in al zijn bescheidenheid. Het ging over hoe zij haar leven geleefd had. Een pauw is zoals hij is en dat feit op zich is geen reden voor trots.
Ik zeg hem dat er mensen zijn die vinden dat pauwen schreeuwen. Hij legt uit dat het een uitingsvorm is en dat het niet om domineren of iets dergelijks gaat. Hij ziet dan ook niet wat voor probleem mensen ermee kunnen hebben.
De algehele indruk die ik heb van de pauw is ingetogenheid en beschaafdheid. Echt een heer.
Ik vraag hem wat hij van dit contact vond.
‘Het was een goed contact. Ik heb via een mens wat over mezelf geleerd.’

woensdag 13 mei 2009

De plattelandsduif

In eerste instantie reageert de duif wat zenuwachtig als ik contact maak maar dat verdwijnt snel.
Hij vertelt dat hij in een boom woont en gelukkig niet in een hok.
Volgens hem komt hij ook uit een boom.
‘Niet bij mensen vandaan?’ vraag ik.
‘Mensen bezitten niet alles,’ is zijn antwoord.
Ik weet in welke tuin hij zijn eten haalt en hij vertelt dat er inderdaad elke dag eten gestrooid wordt.
‘Het is wel makkelijk. Er is hier altijd genoeg. Ik vind het niet erg om niet zelf te zoeken. Dan kan ik luieren.’
Hij vertelt dat hij een heel goed leven heeft, zo met die zekerheid van eten.
Hij vermaakt zich met de mensen en kijkt vaak wat ze doen.
‘Het zijn bezige bijtjes hier.’
Ik vertel deze duif dat ik ook es een stadsduif heb gesproken.
‘Stadsduiven zijn anders. Die hebben een harder bestaan. Ze moeten overleven en hebben meer stress. Ik heb het goed hier.’
Hij wil het beeld van de stadsduif niet meer zien.
‘Dit is veel meer ontspannen. Ik heb de tijd om te ‘roeken’. Een stadsduif wordt geleefd. Die heeft een gejaagd bestaan. Nee, dit is beter.’
Hij vertelt nog dat ze elkaar als duiven opzoeken en het goed hebben met elkaar.

De broedende zwaan


De zwaan ontvangt me op een ietwat zakelijke manier.
Ik vind het prima, ik pas me aan mijn gesprekspartner aan.
Deze zwaan broedt in een park in de stad en ik vraag haar of het ruim genoeg is.
‘Het is wat krap maar het gaat,’ laat ze weten.
Ik vraag of ze veilig zit en ze zegt dat ze op een eiland zit waar niemand bij kan.
De vraag waarom ze juist daar zit kan ik niet voor me houden.
‘Ik ben mensen gewend en ik ken deze plek.’
Ik blijf het benauwde gevoel houden dat ik meteen al had en de zwaan beaamt dat het inderdaad wel wat proppen is. Maar het is gewoonte dat ze hier blijft.
We gaan naar het moment dat ze jongen zullen hebben en ik geef haar het beeld van zwanenouders die hun jongen verdedigen.
‘Mensen moeten niet te vrijpostig worden. Ik kijk ook niet in hun kinderwagens.’
Ik vertel de zwaan dat mensen graag naar zwanen en hun jongen kijken omdat het zo’n mooi gezicht is.
‘Maar ik bepaal hoe dichtbij ze mogen komen. Ze zouden mij ook wegjagen als ik dichtbij hun jongen kom.’
De zwaan ziet geen gevaar voor de jongen. Ze laat weten hecht met elkaar te zijn maar als ze groot zijn moeten ze weg.
‘Op een gegeven moment is het tijd en gaat ieder z’n eigen weg. Wij blijven. Zij mogen zelf een plek uitkiezen. Ik heb deze plek gekozen.’
En daarmee is het gesprek afgelopen.

De bijen (1)

De bijen vertellen me meteen dat ze hun oriëntatie kwijt zijn.
Ik hoor een hoop geluid door elkaar en vraag of één bij als woordvoerder wil optreden. Vanaf dat moment wordt het verstaanbaar voor me.
De bij zegt dat er al veel mensen zijn die weten hoe het ervoor staat met de bijen, maar dat het er nog te weinig zijn.
Ik weet niks van bijen en vraag verdere informatie aan hem.
‘Wij zijn richtingaanwijzers. Een soort ‘verkeersleiders’. Wij zijn als een netwerk waar alles en iedereen zich aan vastklemt/door laat bewijzeren. Wij zijn er voor het geheel.’
Hij vertelt dat ze door stralingen verstoord zijn en zelf de weg kwijt zijn.
Ze kunnen hun route niet maken en hij geeft het beeld door van bijen die hun strakke, geplande route willen maken maar halverwege naar beneden tuimelen.
‘Wij bereiken ons doel niet.’
Hij vertelt dat als de bijen weg zijn, de mensen weg zullen zijn.
‘Als de natuur in de war is, kan de mens niet meer leven. De natuur is er voor de mens: zuurstof, eten (plant en dier).’
Hij laat me het beeld zien van een aarde met alleen steen en rots en laat zien dat de mens zal sterven van eenzaamheid en gebrek aan schoonheid om hem heen.
Ik vraag hem wat er aan te doen is en hij zegt dat er op zorgvuldige plekken bijenkasten gezet moeten worden.
‘Er moet zorg worden besteed aan ons! Het mag niet opgegeven worden! Jullie moeten stralingsvrije gebieden zoeken voor ons!’
Hij vertelt dat er veel bijen nodig zijn om het werk te kunnen doen en om er veel te kunnen verliezen.
Kennelijk laat ik hem mijn moedeloze gevoel zien want ik hoor: ‘Jij hoeft het niet op te knappen maar je moet de boodschap doorvertellen! Geef de imkers moed! Zeg ze door te gaan! Het is niet hun hobby. Het is noodzaak!’
Hij geeft me nog door dat ze kanalen zoeken bij mensen om door te dringen. Dat is de reden waarom hij mij ook gebruikt.
Ik begrijp hem en beloof op mijn manier actie te ondernemen.
Ook beloof ik hem volgende week terug te komen.


Een rondje internet leert dat het gaat om Colony Collapse Disorder (CCD) oftewel de Verdwijnziekte.

dinsdag 12 mei 2009

De pauw (1)

De pauw in het park presenteert zich als een statige, deftige heer met zijn borst vooruit en met gepaste afstand.
Met mijn benadering breng ik hem in een moeilijke situatie.
Hij blijft zich namelijk maar afvragen of hij een vrij dier is of niet.
‘Ik zou er wel uit kunnen maar ik doe het niet.’
‘Als ik vrij rond zou lopen, is er het risico van honden en mensen.’
‘Ik word niet graag opgejaagd dus ik kies ervoor om binnen het hek te blijven. Ben ik dan vrij?’
‘Hier is genoeg eten. Genoeg ruimte. Met de andere dieren is het goed. Ben ik dan vrij? Daar vraag je me wat …’
Hij komt er maar niet uit en ik kom niet verder met hem.
Ik opper dat vrijheid misschien wel een gevoel is.
‘Ik kan weg maar ik blijf. Ben ik dan vrij?’
Hij is zo met de vraag aan het worstelen dat ik zeg dat het er op lijkt dat ik hem met een probleem heb opgezadeld.
‘Nee, met een vraagstuk,’ antwoordt hij.
Ik stel hem voor dat ik hem over een paar dagen nog eens benader.
‘Ja, want hier moet ik over nadenken,’ antwoordt hij.

Dit verhaal wordt dus vervolgd.
En het is meteen duidelijk waarom ik geen koeien, schapen, herten uit parken of dieren uit dierentuinen benader.

Het heeft namelijk geen enkele zin om contact te leggen met dieren die onder de verantwoordelijkheid van mensen vallen. Want als dieren hun situatie willen veranderen, moeten de eigenaren daaraan willen meewerken.


De pimpelmees


‘Wat kom jij dan doen?’ vraagt de pimpelmees verbaasd als ik contact leg.
Na mijn uitleg gaat hij er ‘lekker voor zitten’.
Het is een heel open dier. Hij vertelt dat hij niet zo’n groot leefgebied heeft en graag op een vaste plek zit.
Ik vraag hem wat hij van het nestkastje vindt en krijg door dat het een mooi beschut hok is. Die beschutting is fijn want het zijn fragiele vogels die deze beschutting goed kunnen gebruiken.
Hij vertelt tuinen van mensen leuk te vinden. Hij houdt van gezelligheid en ik krijg een soort kneuterig gevoel door.
‘Mensen genieten vaak van ons nest. Het is een beetje samen uitbroeden,’ volgens hem.
Het in- en uitvliegen geeft drukte maar ook vreugde. Hij vindt het niet vermoeiend.
Hij geeft me weer de indruk van lichte, vrolijke vogels die op mensen gericht zijn.
Hij ziet zichzelf als ‘een cadeautje’ naar mensen.
Als ik het gesprek afsluit, hoor ik: ‘Gezellig dat je er was!’

De tweede foto is van een van de jonkies. Volgens de fotograaf vloog er een tegen zijn ruit en de anderen richting buurkatten ...

De aalscholver


Ik heb de aalscholver altijd een prachtige vogel gevonden dus ik ben blij dat ik nu contact kan maken met hem.
Meteen krijg ik iets heel krachtigs door. Kracht en snelheid.
Ineens realiseer ik me pas goed dat een aalscholver een heel bijzondere combinatie is van lucht- en waterdier. De bewondering daarvoor overvalt me en ik moet even de tijd nemen om het op me in te laten werken.
Hij laat me ervaren dat hij heel snel en krachtig is in water en vertelt dat ze in water sneller zijn dan in de lucht.
Onwillekeurig gaan mijn gedachten naar mensen die wel es met hun hoofd ergens op knallen als ze in het water duiken en de aalscholver verzekert me dat zo’n onbenulligheid hen niet overkomt.
Ik laat hem het beeld zien van een kooi in de dierentuin waar ik een keer een aalscholver zag.
‘Dat is een kwalijke zaak. Een aalscholver moet met kracht door het water sjezen. Het is heel triest, een kooi met een klein bodempje water.’
Hij zegt dat hij niks kan doen voor de broeders die dit overkomt. Hij weet dat een gevangen aalscholver verpietert. En hij weet dat aalscholvers er niet van genieten als ze bekeken worden. Ze zijn solistisch en stellen geen prijs op contact met mensen of andere dieren.
Ik vraag wat ze de hele dag doen.
‘Wij zijn er. Wij genieten van het zijn in het water.’
Ik vertel hem dat er vorige jaren vaak aalscholvers bij ons schip waren maar dit jaar niet meer.
‘Wij zijn liever in een groter gebied dat minder bevolkt is. Er liggen nu meer schepen in de haven.’
Hij zegt dat hij zich misschien wel meer zal laten zien en ik vertel hem dat hij mij daar een groot plezier mee zou doen.
Ik heb echt bewondering voor deze vogels en een keer heb ik toevallig van dichtbij kunnen zien dat ze prachtige ogen hebben.
Het lijkt of er even een glimp van gepaste trots over de aalscholver glijdt. Misschien vindt hij een complimentje stiekem toch wel leuk …
En wat zag ik een paar uur na dit gesprek?
Juist, een aalscholver!
Hij dook steeds weg richting IJssel, niet richting haven.
Toeval of niet?

maandag 11 mei 2009

De griekse schildpad

Met de schildpad maak ik een heel valse start.
Ik had in mijn hoofd dat het om een zeeschildpad ging en zo benaderde ik hem ook. Ik kreeg antwoorden die ik niet begreep en viel ook nog es in slaap. Allemaal helemaal fout, dus maar weer overnieuw beginnen een paar uur later.
Ik vertel de schildpad van mijn foute aanname en hoor: ‘Tja, met vooroordelen kom je er niet. Sta je nu open?’
Ondanks mijn schaamte naar het dier gaan we het contact aan.
De schildpad zegt overal heen te lopen. ‘Ik ga waarheen ik wil. Als ik niet meer wil, rust ik uit.’
Hij heeft een leuk, no-nonsense air over zich.
Hij vertelt dat hij er een hekel aan heeft als hij opgetild wordt. Hij houdt er niet van ondersteboven gehouden en bekeken te worden. Met een beetje pech wordt hij dan ook nog es ergens anders neergezet.
‘Bemoei je niet met me, denk ik dan,’ zegt hij. ‘Ik ben niet weerbaar, ik kan me niet verdedigen. Mensen kunnen me zo oppakken maar dat wil ik niet.’
‘Ook niet als iemand het met goede bedoelingen doet?’ vraag ik hem.
‘Goede bedoelingen? Wat is dat? Ik wil niet op m’n kop getild worden. Ik doe dat ook niet bij mensen.’
Ik zeg hem dat het kan dat mensen hem willen observeren en bekijken. De schildpad is ervan overtuigd dat dat het beste kan als hij vrij is in wat hij doet.
Hij zegt dat schildpadden van kleins af alles zelf moeten doen. Ze hebben geen zorgende ouders.
Ik mag even met hem meelopen in zijn schild. Het voelt log en we gaan langzaam vooruit.
‘Maar wij gaan wel door! Is ’t niet nu, dan is het later,’ merkt hij vrolijk op.
Hij vertelt dat hij van eten houdt en dat hij zo weer thuis is als hij wil. Hierbij doelt hij op zich terugtrekken in zijn schild. ‘Thuis is waar ik ben,’ zegt hij jolig.
Hij laat weten dat het schild prima is om in te wonen. Wat in het schild zit, is hun geheim. Dat zien buitenstaanders niet.
Het schild houdt de weersomstandigheden tegen zodat ze hun eigen temperatuur houden.
Tijdens het valse-start-gesprek had hij het erover dat hij reizen door eeuwen maakt en ik vraag wat hij daarmee bedoelde.
‘Wij zijn er al heel lang en wij blijven heel lang. Door onze langzame kracht blijven we bestaan.’
Hij laat weten dat hun basishouding rustig aan doen is. Ze laten zich niet gek maken.
‘Met rust en kalmte kom je er ook!’ zijn zijn laatste woorden.
De schildpad laat een vermakelijke indruk op me achter. Een dier met rustige, droge humor.

Voor de foto van de schildpad, zie: http://devliegendeschildpad.blogspot.com/2009/05/schildpad.html
Compleet met schildpaddenhumor en -wijsheid.

De dikkopjes

Het is te proberen om met een paar dikkopjes contact te leggen.
Ik vertel dat ik contact zoek met vrije dieren en hoor meteen: ‘Wij zijn losgeslagen. Eerst waren we dril. Toen waren we allemaal los van elkaar. Wij zijn niet vrij maar los.’
Een neemt het woord en zegt dat het nu allemaal voor zichzelf is. Ze zijn behoorlijk stuurloos. De gevaren komen van verschillende kanten en ze hebben geen verweer.
Ik zeg dat dat allemaal best spannend klinkt.
‘Dat is het ook. We zijn volkomen overgeleverd.’
Ik vertel dat wij ze op allemaal bladen zagen en vraag wat ze daar deden.
‘Wij eten om groot te worden. Met poten hebben we meer zelfstandigheid.’
Zo heb ik het nog nooit bekeken en dat zeg ik ook.
‘Wat weten mensen nou? Als ik kikker ben, kan ik kiezen. Dan kan ik verantwoordelijkheid nemen. Nu niet.’
Ik constateer dat ze geen ouders hebben die ze beschermen en grootbrengen.
‘Nee, we zijn volkomen in het diepe gegooid.’
Op mijn vraag of ze het missen is het antwoord: ‘Het is zo. Een klein percentage van ons komt tot wasdom. Het is goed zoals het gaat.’
Ik vraag of ze nog wat te zeggen hebben en wens ze alvast veel succes.
‘De pootjes ploppen er bijna uit,’ hoor ik. Ze laten het me voelen als knobbeltjes die op het punt staan naar buiten te schieten. Ik kan me ineens voorstellen dat ze erg naar dat moment uitkijken.

De libelle (juffer)

De libelle laat meteen weten niet zoveel tijd te hebben maar wil me wel even te woord staan.
Hij vertelt dat het grootste accent op hun hoofd ligt.
Hun lijf is net als de staartveren van een pauw.
‘Wij slepen veel mee. Dat lijf maakt ons bijzonder. Daarom kijken mensen naar ons. Ze vinden ons mooi. Sierlijk. Ze zeggen: “O! Een libelle!”.’
De libelle laat weten wel een beetje ijdel te zijn. Ze zijn graag mooi en brengen graag vreugde en blijdschap door hun aanwezigheid.
Zoals hij me dat laat voelen/ervaren, moet ik glimlachen.
‘Zie je, als mensen blij zijn, zijn wij ook blij.’
Ik vraag hem of hij nog wat te zeggen heeft.
Hij adviseert niet zo ingewikkeld te doen. ‘Geniet! Wij zijn een traktatie voor het oog. Ook de natuur geniet van ons.’

De buizerd

Het eerste dat ik van de buizerd doorkrijg zijn heel scherpe ogen!
Ik vertel hem dat ik graag met vrije dieren praat en dat middels mijn weblog doorgeef aan andere mensen.
‘Dat is goed,’ hoor ik. ‘Mensen hebben geen kennis, weten niet.’
Ik vind dat ik dat wat moet nuanceren en zeg dat mensen toch ook wel heel veel weten.
‘Ze zijn short minded,’ hoor ik. ‘Het is allemaal vergankelijkheid. Ze stoppen energie in dode dingen.’
Ik vraag hem of dat niet een beetje hard geredeneerd is.
‘Dat is mijn mening. Mensen kunnen beter met hogere dingen bezig zijn. Hoofd omhoog, naar het licht. Als ze konden zien zoals wij, zou hun leven anders zijn.’
Hij vertelt dat zij van een afstand kijken en scherp zicht hebben.
De foto van hem hebben we gemaakt toen hij boven een boerderij vloog en ik vraag hem of hij ons zag.
‘Ik zie alles. Jullie waren geen gevaar. Ik zie verschil tussen een fototoestel en een geweer.’
Hij vertelt dat hij zocht naar muizen bij hooi.
Het verbaast mij dat hij tussen mensen naar eten zoekt.
‘Ik ben zo snel. Mensen kunnen me niks maken.’
Hij laat weten dat er boven in de lucht veel meer overzicht is en dat hij de mensen die ervaring gunt.
Ik krijg het beeld van mensen zwevend in de lucht en hij reageert meteen: ‘Niet echt fysiek, dan wordt het veel te vol!’
Hij is genegen me mee te nemen in de lucht en het ontroert me zoals ik daar met hem mee mag ervaren.
Ik zie nu wat hij ziet: beneden is het zwaar, vast, een dikke substantie.
Hij zegt: ‘Geploeter.’
Vervolgens laat hij weten dat hij behoorlijk los staat van mensen. Hij voelt zich niet verbonden en besteed weinig aandacht aan ze. Hij leeft in de lucht, in die regionen.
Ik vertel hem van de merel die voor mensen zingt en tussen de mensen is.
‘Nee, ik sta veel verder van ze af. Ik moet er niet aan denken!’
Hij vertelt dat buizerds voor het evenwicht in de natuur zorgen. Zieke en zwakke dieren eten ze op zodat de sterke overblijven.
Kennelijk speel ik met de gedachte of dat niet zielig is want hij zegt: ‘Het is niet zielig. Zwakke dieren lijden teveel. Zij kunnen hun lichaam niet gebruiken zoals het bedoeld was. Door mij krijgen ze een herkansing in de circle of life.’
Altijd krijgt een dier het laatste woord en dat neemt de buizerd ook: ‘Kijk niet teveel naar het vergankelijke. Dat is zonde, dan mis je je doel. Het leven is zoveel meer en ruimer dan jullie denken.’

zaterdag 9 mei 2009

De ganzenfamilie (2)

Het mannetje neemt weer het woord: ‘Mensen zien ons als decoratie. Ze denken dat wij erbij mogen. Als het teveel wordt, hebben ze last van ons. Maar de wereld is toch niet van hen? Wij mogen hier toch ook wonen?’
Ik vertel hem dat mensen dieren weg willen hebben als ze last van ze hebben.
Nogmaals: ‘Wij mogen hier toch ook wonen? Het water, de bomen … het is van iedereen. Zo zien mensen het niet. Mensen hebben bebouwd, hebben ingedeeld, betaald voor grond. Maar daarmee is het niet van hen! Dat denken ze!’
Ik vraag hem of zij het als van hun beschouwen.
‘Natuurlijk niet!’
Dan vraag ik hem hoe het zit met territoriumgedrag.
‘Je wilt jezelf verdedigen. Maar niet de grond. Je creëert je eigen cirkel maar bezit de grond niet! Ganzen denken anders dan mensen.’
Nogmaals zegt hij: ‘Je kunt je eigen denkbeeldige cirkel creëren maar de grond is niet van je.’
Het is even stil en dan hoor ik: ‘Het is moeilijk samenleven met mensen. Het zijn baasspelers.’

De ganzenfamilie (1)


Iemand maakte deze foto van een ganzenfamilie. Ik probeer of ik met allemaal contact kan krijgen en krijg te horen dat een kan praten en dat de ander moet opletten op de kleintjes.
Ik krijg het mannetje ‘aan de lijn’ en vraag of hij me iets kan laten zien van hem.
Meteen geeft hij door dat hij heel krachtige poten heeft. Daarmee komt hij vooruit terwijl zijn lijf stil door het water glijdt.
Dan laat hij me zijn vleugels voelen. Die zijn altijd paraat om weg te vliegen.
Ik vertel hem dat het me altijd zo onhandig lijkt om geen handen te hebben zoals wij. Het lijkt me zo behelpen met vleugels.
‘Wij kunnen veel meer met vleugels dan jullie met handen!’ is zijn reactie.
Hij laat zien dat ze met hun snavel heel kleine dingetjes kunnen pakken en ik ontdek dat een snavel heel verfijnd is.
Dan laat hij me door zijn ogen kijken en ik zie dat ze een heel breed kijkbereik hebben en dus veel kunnen zien.
Ik vraag hem waar hij naar kijkt en het antwoord komt meteen: ‘Eten en gevaar.’
Omdat er vijf kleintjes om hen heen zwemmen vraag ik hem hoe het is om voor ze te zorgen.
‘Je bouwt een cirkel van veiligheid om ze heen. En je let extra goed op.’
Ik vraag hem hoe hij het doet als ze uit de buurt zwemmen.
‘We halen ze terug met geluid en met zenden vanuit ons hoofd.’
Onwillekeurig denk ik aan kinderen en vraag hem wat hij doet als ze niet luisteren.
‘Als ze willen overleven moeten ze luisteren. Als ze buiten de groep zijn krijgen ze extra signalen. We gaan ze niet halen zoals mensen doen. Het is de vrijheid van kleine ganzen. Buiten onze cirkel zijn is een eigen keus. De veiligheid van de cirkel is gewaarborgd. Meer kunnen wij niet doen.’
Op dit moment haakt het vrouwtje in: ‘Ik haal ze wel eens op. Ik verplaats mijn cirkel door er naar toe te zwemmen.’
Ik vraag of dat geslachts- of persoonsgebonden is.
‘Moeders willen ze allemaal houden,’ antwoordt ze.
Ik laat weten dat ik het een leuke kijk vind en hoor: ‘Het is goed om mensen van ons te vertellen.’

De mus


Wanneer ik contact leg met de mus kijkt hij me met grote ogen een tijdje aan.
Ik krijg iets heel lichts door en hoor van hem: ‘Kom even wat hoger zitten.’
Meteen begrijp ik wat hij bedoelt. Mijn humeur is namelijk beneden peil door een aanvaring die ik had met een huisgenoot en daar heb ik nog last van.
De mus neemt me met zich mee en laat me een stukje meevliegen met hem.
‘Zie je hoe vrij ik ben?’ vraagt hij.
We vliegen een boom in en ik ben meteen in een andere stemming. Veel lichter, net zoals de mus.
‘Ik kan me in bomen verstoppen,’ vertrouwt hij me toe. ‘Niemand ziet me.’
We zien samen (ik door zijn ogen) de mensen op straat lopen, naar de grond kijkend.
‘Moeilijk, moeilijk, moeilijk, die mensen,’ hoor ik.
Ik zeg de mus dat hij me weer helemaal vrolijk maakt.
‘Ik ben niet bang voor mensen. Ik eet uit hun tuinen en van hun tafels. Ik ben niet bang. Ik ben veel sneller dan mensen.’
Ik vraag hem of hij wel eens naar binnen kijkt bij mensen en omdat hij me nog steeds door zijn ogen laat kijken, zie ik mensen voor de computer en de tv. Afgesloten. Strak gefocust op wat voor hen is.
‘Er wordt weinig gelachen door mensen. Ik ga liever met mussen om, die zijn veel vrolijker. Wij ontdekken het leven, gaan overal kijken.’
Ik vraag hem of ze veel slapen.
‘Wij soezen in de zon. En met regen zitten we stil.’
Ik ben benieuwd hoe hij troosteloos weer ervaart.
‘Dat gaat vanzelf over. Alles gaat dan op een lager pitje. Ons bewustzijn is dan iets minder. Met mooi weer barsten we weer los.’
Op mijn vraag hoe ze dat dan met eten doen, antwoordt hij dat je minder nodig hebt als je minder doet.
Ik vertel hem nogmaals dat hij me een stuk vrolijker heeft gemaakt en ik hoor: ‘Leef! Geniet!’
Dan vliegt hij weg en verbreekt daarmee het contact.

vrijdag 8 mei 2009

De merel


De merel blijft op afstand maar is wel nieuwsgierig als ik contact met hem maak.
Ik vertel hem dat ik erg mijn best heb moeten doen om een merel te fotograferen. Ze vlogen steeds weg.
‘Wij zijn snel,’ hoor ik.
De merel vertelt dat ze van mensen houden maar wel op afstand.
‘Wij zingen graag voor mensen. Wij vrolijken de wereld op maar zijn ongrijpbaar.’
Hij laat weten dat ze lieflijkheid brengen. Met hun mooie geluid maken ze de wereld lichter.
‘Mensen kunnen ons niet bezitten. Wij geven mensen maar zij kunnen ons niet nemen.’
Hij vertelt nogmaals dat ze graag zingen voor mensen.
‘Het geluid dringt door maar wij blijven uit de cirkel van mensen. Dat is de reden van het steeds wegvliegen.’
Meer heeft de merel niet te vertellen.

dinsdag 5 mei 2009

De bosmier


Als ik contact zoek met de bosmier vertel ik hem wie ik ben en waar ik hem getroffen heb.
‘Ik weet wel waar ik ben, hoor,’ hoor ik meteen.
Ik krijg ongeduld door van hem en vraag beleefd of hij even tijd vrij wil maken om iets van hem en zijn soort te vertellen. Ik vertel hem maar meteen dat ik ook al een kleine mier gesproken heb.
‘Wij zijn geen eenheid. Wij zijn harder, agressiever, strakker, strenger. Wij bijten van ons af.’
Het klinkt allemaal niet echt vrolijk.
Ik vraag hem wat ze de hele dag doen.
‘Wij ruimen het bos op.’
Het lijkt mij een aardig onbegonnen zaak …
‘Wij woelen de grond om.’
Als ik het beeld voor me neem van het hele grote bos en de kleine mier, hoor ik: ‘Het gaat om kleine stukjes.’
Ik vertel hem dat ik een tijdje naar ze gekeken heb en dat ze de hele tijd bezig zijn.
‘Er is veel te doen.’
De bosmier is niet zo communicatief. Het lijkt of hij een schild tussen hem en mij zet. Ik krijg de vraag door wat ik van hem wil.
Ik vertel hem dat ik graag meer van ze wil weten en hoor: ‘Wij zijn bewakers. Bewerken de grond. Je ziet dat het bos groot is.’
Ik merk voorzichtig op dat ik niet veel levensvreugde zie en krijg meteen terug: ‘Moet dat dan? Het werk moet gedaan worden. Wij moeten doorwerken. Leren doorzetten.’
Op mijn vraag of hij het leuk vindt, hoor ik: ‘Ik doe wat ik moet doen. En wie me dwarszit, bijt ik.’
Ik word niet vrolijk van deze bosmier maar breng het op om hem heel hartelijk te bedanken voor zijn tijd en aandacht. Een gegrom en gebrom is zijn antwoord.

De gewonde boskever


In het bos tref ik een gewonde boskever. Ik heb het vermoeden dat degene die voor mij fietste hem geraakt heeft. Ik kan niks voor hem doen zoals hij daar ligt en met een rotgevoel maak ik een foto van hem zodat ik thuis in alle rust contact kan leggen.
Een uur later vertelt hij dat één kant van zijn lichaam het niet meer doet. Het is onbruikbaar.
Ik hoor een diepe zucht en voel in mijn eigen lichaam de onbruikbaarheid van zijn lichaam.
Ik vraag hem: ‘Wat nu?’
‘Ik weet het niet,’ hoor ik, ‘Misschien wordt ik wel opgegeten door een vogel.’
Het is een rustige constatering.
Ik vraag hem of hij wat kan vertellen van zichzelf en krijg als antwoord dat hij momenteel niet optimaal is. ‘Vraag maar een andere kever,’ is zijn advies.
Daarop volgt weer een diepe zucht.